3.
Kleuren aanpassen
Hiermee stelt u de
kleurkwaliteit van het
beeld in zodat dit het
origineel zoveel mogelijk
benadert. Bij deze functie
worden
standaardparameters
gebruikt om het beeld
aan te passen.
(1) Voor; (2) na.
4.
Automatisch niveau
Hiermee stelt u automatisch de lichte gebieden en schaduwgebieden van het gescande
beeld bij om het volgende te optimaliseren.
De geavanceerde functies gebruiken
1.
Klik op de knop voor omschakelen (1) om de balk met geavanceerde instellingen (2
tot en met 7) te selecteren. De geavanceerde instellingen zijn instellingen voor licht/
schaduw, tint/verzadiging/helderheid, curve, kleurbalans en kleur verwijderen.
2.
Niveaus voor licht/schaduw
Licht verwijst naar het lichtste punt in een gescand beeld terwijl schaduw naar het
donkerste punt verwijst. Door de functies voor licht en schaduw samen te gebruiken kunt
u het kleurenbereik vergroten en meer details laten zien in een grijs beeld of kleurenbeeld.
Schaduw (1):het donkerste punt in een beeld.
Gamma (2):de middentinten in een beeld.
Licht (3):het lichtste punt in een beeld.
Aanwijzer (4):verplaats deze om de waarde te wijzigen.
1
1
2
4
Bediening > 50
2
2
3
4
5
6
7
1
3