Hoofdstuk 8 Speciale functies
Het invoeren en gebruiken van programmaís
Wanneer u dezelfde bewerking met dezelfde ontvanger vaak uitvoert, kunt u alle
stappen van de bewerking opslaan in een programmatoets. Hierdoor kunt u de
bewerking uitvoeren door eenvoudig op de toets te drukken.
♦ Snelkiestoetsen 16/P1 en 17/P2 kunnen als programmatoetsen worden
gebruikt. Een toets kan echter niet worden gebruikt, wanneer deze als voor
het kiezen m.b.v. snelkiestoetsen wordt gebruikt.
♦ Er kunnen alleen verkortkiesnummers worden gebruikt om faxnummers
van ontvangende toestellen in de programmatoetsen in te voeren. Complete
nummers kunnen niet worden ingevoerd.
♦ Wanneer het programma op een normale transmissie of een pollen
bewerking is ingesteld, kan er een tijdbesturing worden ingevoegd zodat de
bewerking automatisch op een geselecteerde tijd wordt uitgevoerd.
♦ Om een fout te wissen, drukt u op de STOP toets.
Beginprocedure
Om een bewerking te programmeren dient u eerst de volgende basisprocedure
uit te voeren. Nadat u deze heeft voltooid dient u de procedure voor de
specifieke bewerking die u wilt programmeren er op na slaan.
1
Druk op de rechts afgebeelde toetsen.
PROG. ING. MODE verschijnt op het
display.
2
Toets "1" om (INST.) te selecteren.
3
Druk op een programmatoets ("16/P1"
of "17/P2") om dit te selecteren.
4
Voer een naam voor het programma in
(max. 20 karaktertekens. (Zie "Het
invoeren van letters voor nemen" in
hoofdstuk 2).
Sla deze stap over wanneer u geen naam
wilt invoeren.
64
FUNCTION
7
1
16/P1
of
35
ABC
GHI
DEF
2
4
3
17/P2
36
WXY
...
9
(Voorbeeld:)