6.6 Instellingen frequentie
In het geval dat andere lussen zich in de buurt bevinden, kan dit leiden tot interferentie, ook
wel overspraak genoemd, tussen de lussen en dus een onjuiste werking van de detector.
Overspraak kan worden beperkt door ervoor te zorgen dat de lussen voldoende ver uit elkaar
zijn geplaatst (een afstand van 2 meter tussen aangrenzende randen is vereist). Als een
tweede correctiemethode kunnen de frequenties van de LC-oscillatoren (zie beschrijving in
Hoofdstuk 5) naar andere waarden worden verschoven. Over het algemeen moet de
detector met de grootste inductie van de lus worden ingesteld om op de laagste frequentie te
werken. En bijgevolg moet de detector met de laagste inductie van de lus worden ingesteld
om op de hoogste frequentie te werken.
De frequentieverschuiving wordt bepaald door de instellingen van DIP-schakelaars 1 en 2.
ON
ON
ON
ON
1
2
1
2
1
2
1
2
Midden
Midden
Laag
Laag
Hoog
Hoog
6.7 Filter functie
Om foutieve detectiesignalen, als gevolg van externe stoorsignalen, te elimineren kan een
filter op het detectiesignaal worden toegepast. Wanneer het filter wordt ingeschakeld, wordt
de reactietijd van het uitgangssignaal vertraagd en neemt de gevoeligheid af.
Normaal gesproken is de filterfunctie uitgeschakeld (OFF). Als de detector echter niet werkt
zoals verwacht, kan de filterfunctie worden gebruikt. Maar pas nadat de werking van de
combinatie lus/ aanvoerkabel (zie onze documentatie "Installatiehandleiding voor lussen") en
de Frequentie-instellingen (zie beschrijving in Hoofdstuk 6.6) zijn gecontroleerd.
Filter aan (ON) of uit (OFF) wordt geselecteerd door DIP-switch 6.
6.8 Reset knop
Nadat een inductielus is aangesloten op de detector en de voeding wordt aangesloten,
doorloopt de detector automatisch een afstemmingsprocedure.
Opnieuw afstemmen is vereist na elke wijziging in de instellingen van de dipschakelaars en
na het verplaatsen van de detector van één inductielus naar een andere inductielus.
Gebruik de Reset-schakelaar om een afstemprocedure weer te starten.
6.9 LED indicaties
De rode LED voeding (Power) blijft permanent aan zolang de voeding op de detector is
aangesloten.
De groene LED "Detect" gaat in eerste instantie aan, na het inschakelen van de stroom of
nadat de Reset-knop is gebruikt, gedurende welke de detector de afstemprocedure doorloopt
Als de afstemmingsprocedure succesvol is, gaat de groene LED na ongeveer 2 seconden
uit. Als de afstemmingsprocedure niet succesvol is, knippert de groene Detect-LED. De
installateur / gebruiker moet de correcte werking van de inductielus controleren.
Na een succesvolle afstemmingsprocedure gaat de groene Detect-led telkens aan wanneer
een voertuig wordt gedetecteerd en de uitgangsrelais worden geschakeld volgens de
instellingen.
© Auteursrecht DVM International B.V.
Pagina 6 van 9