Bedieningshandleiding
Veiligheidssensor
3.4 Schakelafstand
De curven geven de in- en uitschakelpunten van de veiligheidssensor
weer door de nadering van de bediensleutel. De max. afwijking van de
bediensleutel ten opzichte van het midden van de sensor bedraagt:
zie schakelcurve.
x
Legende
S
Schakelafstand
X
Zijdelingse afwijking
Typisch reactiebereik van de veiligheidssensor
S
S [mm]
11
10
8
5
0
[mm]
-8
-7
-6
-5
-4
-3
-2
-1
0
Legende
S
Inschakelafstand
ON
S
Uitschakelafstand
OFF
S
Hysteresebereik
S
H
S
Zekere schakelafstand
ao
S
Zekere uitschakelafstand
ar
4
S
ar
S
OFF
S
ON
S
ao
1 2 3 4
5 6 7 8
x [mm]
= S
– S
H
OFF
ON
4. Elektrische aansluiting
4.1 Algemene opmerkingen betreffende de elektrische aansluiting
De elektrische aansluiting mag uitsluitend in spanningsloze
toestand door gemachtigd en gekwalificeerd personeel
uitgevoerd worden.
De voedingsspanning van de veiligheidssensoren moet beveiligd zijn
tegen permanente overspanning. In geval van een fout mag de span-
ning 60V niet overschrijden. Daarom moeten gestabiliseerde voedingen
volgens IEC 60204-1 gebruikt worden.
De veiligheidsuitgangen kunnen rechtstreeks aangesloten worden op
het veiligheidscircuit van de besturing. Voor toepassingen in PL e /
categorie 4 volgens EN ISO 13849-1 moeten de veiligheidsuitgangen
van de veiligheidssensor of de sensorketting op een veiligheidsmodule
van dezelfde categorie aangesloten worden.
Vereisten voor de navolgend geschakelde veiligheidsmodule:
• Tweekanalige veiligheidsingang, geschikt voor p-schakelende senso-
ren met verbreekfunctie
De veiligheidsmodule moet de interne functietests van de sensoren met
cyclische uitschakeling van de sensoruitgangen gedurende max. 2 ms
tolereren.De veiligheidsmodule hoeft niet met een dwarssluitdetectie
uitgerust zijn.
Meer informatie voor het kiezen van geschikte veiligheids-
modules vindt u in de Schmersal catalogi of in de online
catalogus: www.schmersal.net
4.2 Serieschakeling
Een sensorketen kan meer dan 200 m bedragen. Er moet rekening
gehouden worden met mogelijke spanningsverliezen (o.a. vanwegede
de lengte van de kabel, de kabeldoorsnede, het spanningsverlies per
sensor enz.)! Bij grotere kabellengten moet de kabeldoorsnede van de
aansluitkabels zo groot mogelijk genomen worden.
Schakelvoorbeelden voor de serieschakeling, zie bijlage.
4.3 Opmerkingen met betrekking tot
de totale lengte van een keten van veiligheidssensoren
Het spanningsverlies van een lange sensorketting moet tijdens het
opstellen van het kabelschema in acht genomen worden.
Typische weerstand van de aansluitkabels van de verschillende
sensoren (20 °C)
0,50 mm
2
: ca. 36 Ω / km
0,34 mm
2
: ca. 52 Ω / km
0,25 mm
2
: ca. 71 Ω / km
De weerstand van de veiligheidsuitgangen / gebruikte sensor is afhan-
kelijk van de belasting:
• 300 mΩ bij 1 A stroombelasting, d.w. z. max. belasting van de veilig-
heidsuitgangen met 2 × 500 mA.
• 30 mΩ bij 100 mA stroombelasting, d.w.z. 2 x 50 mA belasting indien
een veiligheidsmodule aangesloten is
• Eigen stroomverbruik van een veiligheidssensor ca. 30 mA
• Diagnose-uitgang van een veiligheidssensor max. 50 mA
Bij het leggen van stuurstroombedrading is een afscherming niet nood-
zakelijk. De leidingen moeten echter gescheiden worden van de toe-
voerleidingen en de energieleidingen. De maximale zekering van een
sensorketen voor de leidingsbeveiliging is afhankelijk van de doorsnede
van de aansluitkabel van de sensor.
NL
CSS 8-16