Bedieningshandleiding
Veiligheidssensor
Overspanningscategorie:
Vervuilingsgraad:
EMC bestendigheid:
Elektromagnetische stoorstraling:
Veiligheidsingangen X1/X2:
Nominale bedrijfsspanning U
:
e
gestabiliseerde voeding (volgens IEC 60204-1)
Nominale bedrijfsstroom I
:
e
Veiligheidsuitgangen Y1/Y2:
Spanningsval:
Nominale bedrijfsspanning U
:
e1
Lekstroom I
:
r
Nominale bedrijfsstroom I
:
e1
Minimale bedrijfsstroom I
:
m
Gebruikscategorie:
Diagnoseuitgang:
Nominale bedrijfsspanning U
:
e2
Nominale bedrijfsstroom I
:
e2
Gebruikscategorie:
2.6 Veiligheidsclassificatie
Voorschriften:
EN ISO 13849-1, IEC 61508, IEC 60947-5-3
PL:
Categorie:
PFH waarde:
SIL:
Gebruiksduur:
Classificatie:
3. Montage
3.1 Algemene montage-instructies
Bij de montage moeten de vereisten van EN 1088 gerespecteerd
worden.
De veiligheidssensor kan in willekeurige positie gemonteerd worden.
De enige voorwaarde is dat de actieve oppervlakken van de veilig-
heidssensor en de bediensleutel zich tegenover elkaar bevinden. De
markering van de veiligheidssensor geeft tegelijkertijd het actieve vlak
aan. De behuizing van de sensor mag niet als aanslag gebruikt worden.
De veiligheidssensor mag alleen in de zekere schakelafstanden ≤ s
en ≥ s
gebruikt worden.
ar
De veiligheidssensor en de bediensleutel moeten via
geschikte maatregelen (gebruik van eenwegschroeven,
lijmen, uitboren van de schroefkoppen, borgen met pennen)
onlosmakelijk aan de beschermvoorziening bevestigd worden
en tegen verschuiven beveiligd worden.
Om een wederzijdse beïnvloeding en een reductie van de schakel-
afstanden te vermijden, moeten de volgende opmerkingen in acht
genomen worden:
• De aanwezigheid van metalen delen in de nabijheid van de sensor
kan de schakelafstand beïnvloeden
• Houd metaalspanen uit de buurt van de sensor en de bediensleutel
• Minimumafstand tussen de middenassen van twee sensoren: 100 mm
Bij gebruik in omgevingstemperaturen < −10 °C moeten de
aansluitkabels vast getrokken worden.
volgens EN 61000-6-2
volgens EN 61000-6-4
24 VDC −15% / +10%
NO functie, p-schakelend, kortsluitvast
min. U
e
≤ 0,5 mA
max. 0,5 A afhankelijk van de
omgevingstemperatuur
DC-12: U
/I
24 VDC / 0,5 A
e
e
DC-13: U
/I
24 VDC / 0,5 A
e
e
p-schakelend, kortsluitvast
ligt max. 4 V onder U
max. 0,05 A
DC-12: U
/I
24 VDC / 0,05 A
e
e
DC-13: U
/I
24 VDC / 0,05 A
e
e
2,5 × 10
geschikt voor toepassingen in SIL 3
PDF-M
3.2 Afmetingen
III
3
Alle maten in mm.
Veiligheidssensor en bediensleutel
20
1 A
18
0,5 V
39,5
- 0,5 V
0,5 mA
e
17
e
4
-9
/h
20 jaar
3.3 Afstelling
De LED in de eindkap van de veiligheidssensor dient als afstelhulp.
Een gele knipperende LED van een sensor geeft aan dat de schakelaf-
stand bijgeregeld moet worden. Verminder de afstand tussen de sensor
en de bediensleutel, todat de LED in de eindkap van de veiligheidssen-
sor een continu geel signaal geeft.
De correcte functie van de beide veiligheidskanalen moet vervolgens
via de aangesloten veiligheidsmodule gecontroleerd worden.
ao
NL
60
40
55
9
40
27,5
CSS 8-16
¤ 5,5
3