Bedrijf
4.6.3 Matrixcorrectie
4.6.3.1 MATX1-correctie (matrixcorrectie van 1 punt)
CALIBRATE
CAL.CONFIG.
DATE
CONC MEAS 1
SET NH4-N CONC
READING STABLE?
NH4–N:
DRIFT
K+
DRIFT
4.6.3.2 MATX1 K+-correctie
CALIBRATE
CAL.CONFIG.
DATE
CONC MEAS 1
SET K+ CONC
SET NH4-N CONC
READING STABLE?
NH4–N:
DRIFT
K+
DRIFT
24
Ga als volgt verder om de MATX1 uit te voeren:
1. Selecteer
SENSOR SETUP>NH4D SC>CALIBRATE>
.
CAL CONFIG
2. Selecteer in het selectievenster
3. Selecteer
CONC MEAS 1
De huidig gemeten ammonium- en kaliumwaarden worden
weergegeven. De afwijking geeft aan of de gemeten waarde stabiel
is.
4. Wacht totdat de gemeten waarde stabiel is en bevestig door op
te drukken (afwijking moet <0,03 mg/l zijn). De waarden
ENTER
voor ammonium en kalium worden opgeslagen.
5. Onmiddellijk na het opslaan, neemt u voor laboratoriumanalyse
een watermonster zo dicht mogelijk naast de sensor.
6. Analyseer het monster onmiddellijk nadat u het monster hebt
genomen, omdat de ammonium-inhoud ervan snel kan
veranderen.
Na de laboratorium-referentiewaarde te hebben vastgesteld, gaat u
als volgt verder:
7. Selecteer
SENSOR SETUP>NH4D SC>CALIBRATE>
.
SET NH4–N CONC
8. Voer de laboratoriumwaarde (referentiewaarde) in voor NH
en druk op
om te bevestigen. Bevestiging van de
ENTER
ingevoerde laboratoriumwaarde activeert de matrix-correctie.
Ga als volgt verder om de MATX1 K+ uit te voeren:
1. Selecteer
SENSOR SETUP>NH4D SC>CALIBRATE>
.
CAL CONFIG
2. Selecteer in het selectievenster
3. Selecteer
CONC MEAS 1
De huidig gemeten ammonium- en kaliumwaarden worden
weergegeven. De afwijking geeft aan of de gemeten waarde stabiel
is.
4. Wacht totdat de gemeten waarde stabiel is en bevestig door op
te drukken (afwijking moet < 0,03 mg/l zijn). De
ENTER
waarden voor ammonium en kalium worden opgeslagen.
en druk op
MATX1
.
en druk op
MATX1 K+
.
.
ENTER
-N
4
.
ENTER