3.11.2 Kanaal voor buitenluchttoevoer
Wanneer buitenlucht door de luchtontvochtiger wordt aangezogen, moet de opening van het toevoerkanaal
op voldoende hoogte boven de grond worden gemonteerd om te voorkomen dat er stof en vuil wordt
aangezogen.
Het kanaalwerk moet zo zijn ontworpen dat regen en sneeuw niet in de luchtontvochtiger kunnen worden
aangezogen. De luchttoevoer mag zich niet in de buurt van mogelijke bronnen van vervuiling bevinden,
zoals uitlaatgassen, stoom en schadelijke dampen.
Om te voorkomen dat de natte (afvoer)lucht de regeneratie- (toevoer)lucht bevochtigt, moet de
regeneratieluchttoevoer zich ten minste 2 m van de natte-luchtafvoer bevinden .
Bevestig draadgaas met een maaswijdte van ca. 10 mm voor de buitenopening van het kanaal. Dit voorkomt
dat dieren in het kanaalwerk van de luchtontvochtiger kunnen komen.
A
C
Figuur 3.25 Ontwerp buitenluchttoevoer
3.11.3 Kanaal voor natte-luchtafvoer
Het materiaal van de natte-luchtkanalen moet corrosiebestendig zijn en bestand tegen temperaturen tot
100°C. De natte-luchtkanalen moeten altijd worden geïsoleerd wanneer er gevaar op condensatie bestaat.
Vanwege het hoge vochtgehalte van de natte lucht die door de luchtontvochtiger wordt afgevoerd, kan zich
gemakkelijk condens vormen aan de binnenzijde van de kanalen.
Horizontale kanalen moeten onder licht afschot worden geïnstalleerd (van de luchtontvochtiger af)
om eventuele condens af te voeren. Het afschot moet ten minste 2 cm per meter kanaal bedragen. Op
lage punten van het kanaal moeten afvoergaten (5 mm) worden aangebracht om ophoping van water te
voorkomen.
Bevestig draadgaas met een maaswijdte van ca. 10 mm voor de buitenopening van het kanaal. Dit voorkomt
dat dieren in het kanaalwerk van de luchtontvochtiger kunnen komen.
A
D
C
Figuur 3.26 Ontwerp natte-luchtafvoer
24
B
C
B
C
D
E
Installatie
A. Rechthoekige kanalen
B. Ronde kanalen
C. Draadgaas
A. Horizontale natte-luchtafvoer
B. Verticale natte-luchtafvoer
C. Draadgaas
D. Aflopende helling
E. Condensafvoer
190TNL–1067–J1408