Bedieningshandleiding
Veiligheidssensor
5.2 Onderhoud
Bij een correcte installatie en doelmatig gebruik vereist de
veiligheidssensor geen onderhoud.
Wij raden een regelmatige visuele inspectie en functietest aan,
inclusief de volgende stappen:
• Bevestiging van de bediensleutel en de veiligheidssensor controleren
• Verwijdering van stof en vuil
• Voedingskabel op eventuele beschadigingen controleren
Tijdens alle bedrijfsmatige levensfasen van de
veiligheidsschakelcomponent moeten constructief
en organisatorisch geschikte maatregelen voor de
manipulatiebeveiliging of tegen het manipuleren van de
veiligheidsvoorziening, bijvoorbeeld door het gebruik
van een vervangende bediensleutel, getroffen worden.
Beschadigde of defecte componenten moeten onmiddellijk
vervangen worden.
6. Werkprincipes en diagnosefuncties
6.1 Werkingsprincipe van de veiligheidsuitgangen:
Bij het openen van de veiligheidsdeur, waardoor de bediensleutel
uit de actieve zone van de sensor verwijderd wordt, worden de
veiligheidsuitgangen onmiddellijk uitgeschakeld (zie ook schakelafstand
van de veiligheidssensor CSP 34). Fouten die de veilige werking van
de sensor niet onmiddellijk in gevaar brengen (bijvoorbeeld te hoge
omgevingstemperatuur, externe potentiaal aan de veiligheidsuitgang,
dwarssluiting) leiden tot een vertraagde uitschakeling. De
veiligheidsuitgangen schakelen uit als de fout 30 minuten actief is.
Na het opheffen van de storing wordt de foutmelding gereset door de
bijbehorende veiligheidsdeur te openen.
6.2 Werkingsprincipe van de diagnose LED's
De veiligheidsensor geeft zijn bedrijfstoestand en storingen weer via
driekleurige LED's aan de zijkant van de sensor. Bovendien wordt de
status door een diagnose-uitgang weergegeven. De signalen van de
deze uitgang kunnen in een nageschakelde besturing gebruikt worden.
De groene LED's geven aan dat de sensor bedrijfsklaar is. De
voedingsspanning is aanwezig. De gele LED's geven de schakeltoestand
Tabel 1: Voorbeelden voor de diagnosefunctie van de veiligheidssensor CSP 34
Toestand van de sensor
I.
Spanning aan,
geen bediensleutel
II.
Bediensleutel aanwezig,
veiligheidsuitgangen
vrijgegeven
III.
Sensor bediend in
hysteresebereik
IV.
Bediensleutel aanwezig,
veiligheidsuitgangen
uitgeschakeld
1)
V.
Sensor bediend in hysterese-
bereik en veiligheidsuitgangen
uitgeschakeld
1)
VI. Bediend,
foutwaarschuwing
VII. Bediend, fout
1)
alleen voor F2 variant met reset ter plaatse
LED
groen
rood
geel
aan
uit
uit
aan
uit
aan
aan
uit
knippert
(1Hz)
aan
uit
knippert
(5Hz)
aan
uit
knippert
afwisselend
(1Hz/5Hz)
aan
aan/
aan
knippert
aan
aan/
aan
knippert
van de veiligheidsuitgangen weer. Bevindt de bediensleutel zich in
het hysteresebereik van de sensor, dan knippert de LED (1 Hz). Het
knipperen kan gebruikt worden om afwijkingen in de afstand tussen de
veiligheidssensor en de bediensleutel vroegtijdig te detecteren (bijv.
uitzakken van een veiligheidsdeur). De installatie moet nagekeken
worden, voordat de afstand groter wordt en de veiligheidsuitgangen
uitgeschakeld worden, waardoor de machine stilgezet wordt. Zodra een
fout gedetecteerd wordt, gaan de rode LED's branden.
Impulscodes rode diagnose-LED
LED-aanduiding (rood)
1 impuls
2 impulsen
3 impulsen
4 impulsen
5 impulsen
Continu rood
6.3 Werking van de diagnose-uitgang
Bijkomend wordt de bedrijfstoestand door een diagnose-uitgang
weergegeven (zie tabel 1). De signalen van de deze uitgang kunnen in
een nageschakelde besturing gebruikt worden.
De kortsluitvaste diagnose-uitgang kan voor centrale visualisatie- of
niet-veiligheidsrelevante besturingstaken gebruikt worden, bijvoorbeeld
in een PLC. Hij geeft de schakeltoestand weer zoals getoond in de
tabel. Net als de gele LED kan ook de diagnose-uitgang gebruikt
worden om afwijkingen in de afstand tussen sensor en bediensleutel te
detecteren. Een actieve fout leidt tot de uitschakeling van de diagnose-
uitgang. De veiligheidsuitgangen schakelen uit als de fout 30 minuten
actief is. Deze signaalcombinatie, diagnose-uitgang uitgeschakeld en
veiligheidsuitgangen nog altijd ingeschakeld, kan gebruikt worden om de
machine op een gecontroleerde manier te stoppen. Na het elimineren
van de fout wordt de foutmelding gereset door het openen en opnieuw
sluiten van de bijbehorende veiligheidsdeur. De veiligheidsuitgangen
worden ingeschakeld en geven de installatie opnieuw vrij.
Opmerking (voor F2 variant met reset ter plaatse)
De omgekeerde signaalcombinatie, diagnose-uitgang ingeschakeld
en veiligheidsuitgangen uitgeschakeld, kan gebruikt worden om een
verzoeksignaal voor een reset ter plaatse te genereren.
Diagnose-
Veiligheids-
Opmerking
uitgang
uitgang Y1, Y2
0 V
0 V
Spanning aanwezig, geen evaluatie van de
kwaliteit van de spanning
24 V
24 V
De gele LED signaleert altijd de aanwezigheid
van een bediensleutel in het detectiebereik.
24 V
24 V
De sensor moet bijgesteld worden,
cyclisch
voordat de afstand groter wordt en de
veiligheidsuitgangen uitgeschakeld worden,
waardoor de machine stilgezet wordt.
24 V
0 V
Sensor wacht op reset ter plaatse
24 V
0 V
LED-aanduiding combineert de sensorfuncties
cyclisch
III en IV; sensor wacht op reset ter plaatse
0 V
24 V
Na 30 minuten als de fout niet verholpen wordt
0 V
0 V
Zie tabel met impulscodes
NL
CSP 34
Foutoorzaak
Fout uitgang Y1
Fout uitgang Y2
Dwarssluiting Y1/Y2
Omgevingstemperatuur te hoog
Foutieve of defecte bediensleutel
Interne fout
5