NL
LUCHTKWALITEIT – hier kunt u de luchtkwaliteitsregeling activeren en instellen die in de modus AUTO zal worden ge-
bruikt (zie Hoofdstuk 2.6.2).
Luchtzuiverheidsregeling – een functie luchtzuiverheidsregeling in-/uitschakelen. Ten minste één CO2 of VOC-sensor
•
moet op de regelmodule worden aangesloten om deze functie te activeren (zie Hoofdstuk 2.6.2). Indien luchtverversing
op basis van een weekschema wordt gevraagd dan moet deze functie worden uitgeschakeld.
Vochtregeling – de functie vochtregeling in-/uitschakelen. Voor de functie vochtregeling is er een vochtigheidssensor
•
nodig. Indien er geen vochtigheidssensor op de regelmodule is aangesloten dan zal de in het bedieningspaneel geïnte-
greerde sensor voor dit doel worden gebruikt (zie Hoofdstuk 2.6.2).
Sensor 1 – specificeer het type sensor aangesloten op klem B8 (zie "Installatiehandeiding"). Indien deze sensor niet
•
beschikbaar is, selecteer dan "Geen".
Sensor 2 – specificeer het type sensor aangesloten op klem B9 (zie "Installatiehandeiding"). Indien deze sensor niet
•
beschikbaar is, selecteer dan "Geen".
Vochtigheid buitenlucht – deze optie verschijnt alleen indien een van de sensors van het type RH is (Relatieve Vochtig-
•
heid). Indien een van de aangesloten sensors in de luchtstroom vanaf buiten is geïnstalleerd, geef dan aan welke dat is.
Indien geen van de geïnstalleerde vochtigheidssensors de vochtigheid buiten meet, selecteer dan "Geen".
Minimaal – selecteer het ventilatievoud waarmee de unit zal draaien wanneer de luchtkwaliteit (verontreinigingsniveau
•
of vochtigheid) goed is. Indien 0% wordt geselecteerd dan zal de unit bij een lage mate van luchtvervuiling stoppen
(hoge luchtzuiverheid).
Maximaal – selecteer het hoogste ventilatievoud (limiet) waarmee de unit zal draaien wanneer de luchtkwaliteit (ve-
•
rontreinigingsniveau of vochtigheid) beneden een vastgestelde waarde valt.
Controleperiode – specificeer hoe vaak de unit in moet schakelen om de luchtkwaliteit te controleren wanneer het
•
minimumniveau is ingesteld op 0%.
1
– parameters voor de tests van het brandklepsysteem kunnen worden ingesteld. Het is mogelijk om een au-
Brandklep
tomatische of handmatige brandkleptest te selecteren. Voor de automatische test moet een testinterval worden ingesteld,
evenals het tijdstip van de dag waarop de tests zullen worden uitgevoerd. Tijdens de brandkleptest wordt de LBK enkele
minuten stilgelegd, brandkleppen worden geopend en gesloten. De externe brandklepregelaar controleert of alle kleppen
normaal functioneren en geeft het signaal af dat de LBK opnieuw moet starten of geeft een alarmmelding als er iets mis is
in het brandklepsysteem.
FILTERS – zodra filters zijn vervangen, kalibreert u de nieuwe filters en bevestigt u dat deze in de unit zijn vervangen.
CLOUD – Hier is het mogelijk om het gebruikerswachtwoord opnieuw in te stellen, dat wordt gebruikt om in te loggen
op de Komfovent Control-app, dat de LBK via smartphone bestuurt.
Alleen beschikbaar als de optionele brandklepregelaar is geconfigureerd en aangesloten. Raadpleeg de handleiding van de brandklepregelaar voor
1
meer informatie.
38
BRANDKLEPPEN
Automatische verificatie
Verificatieperiode
Verificatietijd
Handmatige inspectie
Laatste controle
Volgende controle
UAB KOMFOVENT behoudt het recht om veranderingen door te voeren zonder dit vooraf kenbaar te maken
7
12
00
Start
-
-
C6M_user manual_23-02