11
VELDBEDRADING
Alle veldbedrading en onderdelen moeten worden geïnstalleerd door een erkend elektricien en
voldoen aan alle betreffende Europese en nationale wetgeving.
De veldbedrading moet worden uitgevoerd in overeenstemming met het bedradingsschema die bij
de eenheid is geleverd en met de onderstaande instructies.
Zorg ervoor dat een apart stroomcircuit gebruikt wordt. Gebruik nooit stroomvoorziening die met
een andere toepassing wordt gedeeld.
Koppel tijdens het verwijderen van de deur van de besturingskast de beeldschermkabel los voordat
u het paneel volledig verwijdert. De beeldschermkabel kan worden losgekoppeld zonder dat er
vergrendelingen hoeven te worden losgemaakt.
Stroomciruit en kabelvereisten
1.
De elektrische stroomvoorziening naar de eenheid moet zo worden geregeld dat deze kan worden in - en
uitgeschakeld onafhankelijk van de elektriciteitsvoorziening aan andere delen van de fabriek en uitrusting in het
algemeen.
2.
Er moet een stroomcircuit worden ingezet voor de verbinding met de eenheid. Dit circuit moet beschermd worden
met de vereiste veiligheidsvoorzieningen, dat wil zeggen een stroomonderbreker, een SB-zekering op elke fase
en een aardlekdetector. De aanbevolen zekeringen zijn opgenomen in het bedradingsschema dat bij de eenheid
meegeleverd wordt.
Alvorens een verbinding tot stand te brengen, de hoofdschakelaar uitschakelen (stroomonderbreker uitschakelen,
verwijder de zekeringen of schakel ze uit).
Verbinding van de stroomvoorziening met het watergekoelde koelaggregaat
1.
Installeer een kabelwartel op de hoofdkabel van de stroomvoorziening.
Sluit met de juiste kabel het stroomcircuit aan op de N, L1, L2 en L3 aansluitklemmen van de eenheid.
2.
(kabeldoorsnede 2.5~16mm2).
Verbind de aardleiding (geel/groen) met de aardingsklem PE.
3.
11.1
Aandachtspunt betreffende kwaliteit van het openbare elektriciteitsnet
Deze uitrusting voldoet aanEN/IEC 61000-3-11(1) op voorwaarde dat de systeemimpedantie Zsys kleiner is dan of
gelijk is aan Zmax op het verbindingspunt tussen de stroomvoorziening van de gebruiker en het elektriciteitsnet. Het is de
verantwoordelijkheid van de installateur of gebruiker van de apparatuur om, indien in overleg met de beheerder van het
elektriciteitsnet, te waarborgen dat de apparatuur alleen wordt aangesloten op een stroomvoorziening met een
systeemimpedantie Zsys die kleiner is dan of gelijk is aan Zmax.
Voldoet aan EN/IEC 61000-3-12(2)
12
VERANTWOORDELIJKHEDEN VAN DE OPERATOR
Het is fundamenteel dat de operator een passende professionele vorming krijgt en vertrouwd raakt met het systeem
alvorens het te gebruiken. Naast het lezen van deze handleiding; moet de operator de bedieningshandleiding van de
microprocessor en het elektrische schema bestuderen om de volgorde te begrijpen voor de opstart, de werking, de
volgorde voor het stilleggen en de werking van alle veiligheidsvoorzieningen.
Tijdens de initiële opstartfase van het systeem staat een door de fabrikant bevoegde technicus ter beschikking om alle
vragen te beantwoorden en voor het verstrekken van aanwijzingen voor de correcte operationele procedures.
De operator moet voor alle geïnstalleerde systemen een register bijhouden van de operationele gegevens. In een ander
register moeten alle periodieke werkzaamheden voor onderhoud en service worden aangetekend.
Als de operator abnormale of ongewone werkomstandigheden vaststelt, moet hij de erkende technische dienst van de
fabrikant raadplegen.
D-EIMHP01601-22_01NL 16/26
Tabel 7 - Zmax (Ω)
Zmax (Ω)
EWLQ014
0.28
EWLQ025
0.23
EWLQ033
0.21
EWLQ033
0.22
EWLQ064
0.20