9-3
Extern alarmcontact
1
Wanneer het contact van een apart geïnstalleerde sensor of de CALL-
knop wordt geactiveerd, weerklinkt het alarm en wordt het waarschu-
wingsbeeld op het scherm getoond en knippert het.
• Bij monitor-bijposten weerklinkt alleen het alarm.
SENSOR 1 GEACTIVEERD
RESET
9-4
Beveiliging AANWEZIGHEIDSMODUS/AFWEZIGHEIDSMODUS inschakelen (monitor-hoofdpost)
D.m.v. magneetcontacten op ramen en deuren en bewegingsmelders die
aangesloten kunnen worden op dit systeem zal binnendringing via indivi-
duele deuren of ramen worden gedetecteerd en zal een veiligheidsalarm
weerklinken.
• AANWEZIGHEIDSMODUS
Veiligheidsinstelling voor wanneer de bewoner thuis slaapt en die onmid-
dellijk na het instellen wordt toegepast.
• AFWEZIGHEIDSMODUS
Veiligheidsinstelling voor wanneer de bewoner afwezig is en die toegepast
wordt na een bepaalde vertraging (deel 10-9) na het instellen.
1
In de stand-bymodus drukt u op de [
2
Selecteer 'BEVEILIGING' in het 'MENU'-scherm en druk op de [
MENU]-knop.
3
Selecteer 'AFWEZIG' of 'AANWEZIG' in het 'BEVEILIGING'-
scherm en druk op de [
(Bijv. Selectie van 'AANWEZIG')
BEVEILIGING
:AAN
MENU]-knop.
MENU]-knop.
AANWEZIG
AFWEZIG
[
S1
S2
S3
]
:ALARM GEACTIVEERD
AAN
2
Druk op de [
OFF]-knop of [
knop voor de GT-2H-L/GT-2H) om het alarmgeluid te stoppen.
OPMERKINGEN: 1. De duur van het alarmgeluid kan worden ingesteld bij
deexterne instellingen (zie deel 10-5).
De oorspronkelijke instelling is 10 minuten.
2. Als de tijd van het alarmgeluid op 1 uur wordt ingesteld
of het alarm continu weerklinkt, zal het postwaarschu-
wingsscherm na ongeveer 10 minuten doven.
3. Zelfs wanneer het beltoonvolume op 0 (OFF) staat, is het
geluidsniveau gelijk aan 10 (HOOG).
4
In het scherm 'BEVEILIGING' bevestigt u de locaties die moeten
worden bewaakt met sensors 1 tot 3 (alleen sensors waarvoor de vei-
ligheidsinstellingen werden uitgevoerd, zullen worden weergegeven).
Om de instellingen te veranderen, beweegt u de cursor naar de te wij-
zigen locatie en drukt u op de [
• De locaties zullen worden weergegeven op basis van de locaties die werden
geselecteerd tijdens de laatste instellingen.
BEVEILIGING
5
Selecteer 'ACTIVEREN' of 'DEACTIVEREN' in het 'BEVEILI-
GING'-scherm voor elke sensor en druk op de [
6
Druk op de [
REC/PLAY]-knop om terug te keren naar het scherm
van stap 3, selecteer 'AANWEZIG' of 'AFWEZIG' en druk op de [
CALL]-knop om de beveiliging in te schakelen.
7
AANWEZIG is ingesteld. Voor 'AFWEZIG', 'AFWEZIG' wordt inge-
steld nadat de insteltijd is verstreken.
• De STATUS-led zal met een middellang interval knipperen.
• Indien er gedurende ongeveer 1 minuut geen bedieningen zijn, zal de beeld-
weergave worden beëindigd.
• Indien geselecteerde locaties openstaan, zullen ze in het rood worden weer-
gegeven en wordt 'CONTROLEER STATUS SENSOR' op het scherm weer-
gegeven.
• Om instellingen te annuleren, klikt u op de [
bij het scherm van stap 3.
- 17 -
REC/PLAY]-knop ([
MENU]-knop.
SENSOR1
[ ACTIVEREN ]
SENSOR2
[ ACTIVEREN ]
SENSOR3
[ DEACTIVEREN ]
SELECTEER TE ACTIVEREN SENSOR
MENU]-knop.
MENU]-knop (annuleren)
OFF]-