STORINGZOEKEN
De F3S-B voert interne zelftests uit na het inschakelen van de stroom en tijdens normaal bedrijf van de
F3S-B. De externe test is ook beschikbaar. Indien er een storing wordt gedetecteerd, wordt dit met een
bijbehorend knipperpatroon aangegeven door de rode LED (UIT-toestandsindicator) van de ontvanger.
Iedere storingsindicatiesequentie, behalve onafgebroken knipperen, herhaalt zich om de twee seconden.
Dit blijft zich herhalen totdat de storing is verholpen.
Indicatie
Storing relaisbewaking tijdens
Knippert
onafgebroke
AAN-toestand
n
(In het geval dat de
relaisbewakingsfunctie wordt
geactiveerd, wordt de verkeerde
status van het NC-contact van het
relais gedetecteerd wanneer de
besturingsuitgangen in de AAN-
toestand staan.)
Storing van interne parameter
Knippert
eenmaal
van een ontvanger
Knippert
Communicatiestoring tussen
tweemaal
een zender en ontvanger, of
interne storing van een zender
Storing van het interne
Knippert
driemaal
geheugen van een ontvanger
Relaisbewakingsstoring tijdens
Knippert
viermaal
UIT-toestand
(In het geval dat de
relaisbewakingsfunctie wordt
geactiveerd, wordt de verkeerde
status van het NC-contact van het
relais gedetecteerd wanneer de
besturingsuitgangen in de UIT-
toestand staan.)
Storing besturingsuitgang
Knippert
vijfmaal
(Er wordt een spanning van hoog
niveau gedetecteerd ofschoon
een besturingsuitgang in de UIT-
toestand staat.)
Knippert
Storing van interne hardware
van een ontvanger
zesmaal
Oorzaak
Oplossing
− Controleer de aansluiting van de
relaisbewakingsingang.
− Controleer de spanning van de
relaisbewakingsingang.
(Wanneer de besturingsingangen in de AAN-toestand
staan, moet de relaisbewakingsingang 0 V aangeven)
* Alleen m.b.t. deze storing is het nodig de stroom te
onderbreken en weer in schakelen om de F3S-B
terug te zetten.
− Wijzig de instelparameters middels de software voor
optionele functies F39-U1E, of stel de
instelparameters terug naar de door de fabrikant
ingestelde toestand, ook middels de F39-U1E
software.
− Vervang de ontvanger.
− Controleer de aansluiting van de zender en de
ontvanger.
− Controleer de serieschakeling van de zenders.
− Controleer of de zender en de ontvanger dezelfde
typebenaming hebben.
− Controleer of de typebenaming van de zender die
fungeert als volgeenheid gelijk is aan die welke
vermeld staat op het plaatje van de zender die
fungeert als hoofdeenheid.
− Vervang de zender.
− Vervang de ontvanger.
− Controleer de aansluiting van de
relaisbewakingsingang.
− Controleer de spanning van de
relaisbewakingsingang.
(Wanneer de besturingsingangen UIT staan, moet de
relaisbewakingsingang zich op een niveau bevinden
van 17 VDC tot Vs.)
− Controleer de aansluiting van de controle uitgangen
op een kortsluiting met Vs (kabels, aangesloten
eenheden)
− Vervang de ontvanger.
− Vervang de ontvanger.
Sectie 8
35