Aanwezigheidsmelder en bewegingsmelder 360° compact
bestaat er geen scherpe begrenzing van de onderdrukte registratiezone. Werden alle PIR-sen-
soren uitgeschakeld, dan fungeert het apparaat als schemerschakelaar.
o
Toets PIR A, PIR B of PIR C langer dan 10 seconden indrukken.
De betreffende PIR-sensor is uitgeschakeld, de registratiezone is beperkt.
i Met de toets PIR A-C worden weer alle PIR-sensoren met 100 % gevoeligheid ingescha-
keld. De afzonderlijke PIR-sensoren worden ingeschakeld door instelling van een gevoelig-
heid voor de PIR-sensor.
Inschakelhelderheid instellen
Een van vier vast gedefinieerde lichtsterktedrempels (zie tabel insteltoetsen) of een individuele
lichtsterktedrempel kan worden ingesteld (zie Actuele lichtstesrke als inschakellichtsterkte
opslaan). Is het apparaat als bewegingsmelder ingesteld, dan wordt de lichtsterkte op het appa-
raat gemeten. Is het apparaat als aanwezigheidsmelder ingesteld, dan wordt de lichtsterkte op
het werkvlak gemeten.
o
Betreffende toets (zie tabel) indrukken.
Lichtsterktedrempels
Symbool
Ê
Ŧ
ŧ
Ũ
* Instelling voor trappenhuizen volgens DIN EN12464-1, 2003-03
Actuele lichtsterkte als inschakellichtsterkte opslaan
Met behulp van de Teach-functie kan de actuele lichsterkte als inschakellichtsterkte worden
opgeslagen.
i Apparaat tijdens het meten niet beschaduwen.
o
Gewenste verlichtingssituatie creëren bijv. licht in- of uitschakelen.
o
Toets ũ langer dan 10 seconden indrukken.
Teach-functie is geactiveerd, de actuele lichtsterkte wordt als inschakellichtsterkte opgesla-
gen en wordt na maximaal 3 minuten gebruikt.
i Wanneer een waarde hoger dan 2000 Lux wordt opgeslagen, dan schakelt de bewegings-
melder onafhankelijk van de helderheid - dagbedrijf.
Vaste nalooptijd instellen
o
Toets 30 s Ů, 2 min Ů, 5 min Ů of 30 min Ů indrukken.
i Wordt de nalooptijd verkort, dan wordt deze pas actief nadat het apparaat een keer is uit-
geschakeld. Om een lopende nalooptijd af te breken bijv. de speciale functie Constant-aan
instellen en weer naar automatisch bedrijf over te schakelen (zie Bediening).
Individuele nalooptijd instellen
De individuele nalooptijd kan in een gebied van 10 seconden tot 60 minuten worden ingesteld.
Er kan te allen tijde weer een van de vaste nalooptijden worden ingesteld.
o
Drukknop 0-1 h Ů indrukken.
Nalooptijd starten.
o
Wanneer de gewenste nalooptijd is bereikt, toets 0-1 h Ů indrukken.
Apparaat slaat de nalooptijd op.
i Wordt de nalooptijd verkort, dan wordt deze pas actief nadat het apparaat een keer is uit-
geschakeld. Om een lopende nalooptijd af te breken bijv. de speciale functie Constant-aan
instellen en weer naar automatisch bedrijf over te schakelen (zie Bediening).
82593212
Apparaatfunctie bewegings-
melder
5 Lux
10 Lux
150 lux *
lichtsterkteonafhankelijk –
dagbedrijf
12.01.2017
Apparaatfunctie aanwezig-
heidsmelder
200 Lux
500 Lux
1000 Lux
lichtsterkteonafhankelijk –
dagbedrijf
14/18