Belangrijke instructies
Correcte toepassing
De functie-eenheid bedienings- en aanwijsinstrument URB 50/geleidbaarheidsregelaar LRR 1-52,
LRR 1-53 wordt in combinatie met de geleidbaarheidselektroden LRG 1-.. en de geleidbaarheidstrans-
mitter LRGT 1-.. als geleidbaarheidsregelaar en -begrenzer toegepast, bijv. in stoomketel- en heetwa-
terinstallaties en in condensaat- en voedingswatertanks. De geleidbaarheidsregelaar signaleert het
bereiken van een MAX- of MIN-geleidbaarheid, opent of sluit een spuiklep en kan een bodemspuiklep
aansturen.
Als correct systeem kunnen de geleidbaarheidsregelaars met de geleidbaarheidselektroden resp.
-transmitters als volgt worden gecombineerd: Geleidbaarheidsregelaar LRR 1-52 met de geleidbaar-
heidselektroden LRG 12-2, LRG 16-4, LRG 16-9, LRG 17-1 en LRG 19-1; geleidbaarheidsregelaar
LRR 1-53 met de geleidbaarheidstransmitters LRGT 16-1, LRGT 16-2 en LRGT 17-1.
Verklaring begrippen
Spuien
Vanaf het begin van het verdampingsproces wordt ketelwater, afhankelijk van de stoomafname, over
een bepaalde periode verrijkt met opgeloste, niet vluchtige zouten. Wanneer het zoutgehalte tot boven
een door de ketelleverancier bepaald setpoint toeneemt, vormt zich bij een toenemende dichtheid van
het ketelwater schuim, dat in de oververhitter en stoomleidingen mee naar binnen wordt getrokken.
Het gevolg daarvan is nadelig voor de bedrijfszekerheid en kan zware schade aan de stoomketel en
de leidingen veroorzaken. Door een continue en/of periodieke afvoer van een bepaalde hoeveelheid
ketelwater (spuiklep) en een overeenkomstig bijvullen van vers behandeld voedingswater kan de zout-
toename binnen de toegestane grenswaarden worden gehouden.
Als maat voor het totale zoutgehalte wordt in het ketelwater de elektrische geleidbaarheid in μS/
cm gemeten, waarin in bepaalde landen ook ppm (parts per million) als maateenheid wordt gebruikt.
Omrekening 1 µS/cm = 0,5 ppm.
Bodemspuien
Tijdens het verdampingsproces zet fijn slib zich af op de verwarmingsoppervlakken en op de bodem
van de stoomketel. Dit slib ontstaat bijvoorbeeld door toevoegen van zuurstofbindmiddel. Vanwege de
isolerende werking kan het slib gevaarlijke oververhittingsschade aan de ketelwanden veroorzaken.
Het bodemspuien wordt uitgevoerd door het pulsgewijs openen van de bodemspuiklep. Het afvoeren
van het slib is alleen in het eerste moment van de klepopening effectief, d.w.z. de openingstijd moet
ca. 3 seconden zijn. Langere openingstijden veroorzaken waterverliezen.
Door een tijdsafhankelijke impuls-/pauzeaansturing van de bodemspuiklep kan afhankelijk van de
behoefte de ketelslib uit de ketel worden verwijderd. De pauze tussen de bodemspui-impulsen kan
daarbij worden ingesteld tussen 1-200 h (bodemspui-interval). De bodemspuiduur zelf is instelbaar
tussen 1 en 10 s. Bij grote ketels kan het nodig zijn de bodemspui-impuls te herhalen. De herhalings-
frequentie is instelbaar tussen 1 en 10 met een afstand van 1 - 10 s (impulsinterval Tp).
Extern bodemspuien
Wanneer meerdere stoomketels op een gemeenschappelijke bodemspui-ontspanner/mengkoeler zijn
aangesloten, is het tegelijkertijd bodemspuien niet toegestaan. In dit geval stuurt en bewaakt de ex-
terne bodemspuilogica PRL 50-4 de afzonderlijke bodemspuiprocedures.
5