Overige functies
e
Geef de tapebreedte op.
A. Als er slechts één apparaat is geselecteerd.
Selecteer in het dialoogvenster [Instellingen gedistribueerd afdrukken] uit stap d het apparaat
waarvan u de instellingen wilt opgeven. Dubbelklik op dit apparaat, of klik erop met de rechtermuisknop
en kies vervolgens [Instellingen]. Selecteer de tapebreedte in de vervolgkeuzelijst [Breedte instellen].
Opmerking
De informatie die in het dialoogvenster [Instellingen gedistribueerd afdrukken] uit stap d wordt
weergegeven, kan worden ingevoerd in het tekstvak [Opmerkingen].
B. Als er meerdere apparaten zijn geselecteerd.
Selecteer in het dialoogvenster [Instellingen gedistribueerd afdrukken] uit stap d de apparaten
waarvan u de instellingen wilt opgeven. Klik erop met de rechtermuisknop en kies vervolgens
[Instellingen]. Selecteer de tapebreedte in de vervolgkeuzelijst [Breedte instellen]. De geselecteerde
tapebreedte wordt op alle geselecteerde apparaten toegepast.
Opmerking
De instellingen onder [Printerinstellingen] en [Opmerkingen] zijn niet beschikbaar.
f
Klik op [OK] om het venster voor de instelling van de tapebreedte te sluiten.
7
86