5.8 Verbrandingsgasafvoer- /verbrandingsluchttoevoersysteem bij toestellen met een
gesloten verbranding
5.8.1 Algemeen
Het type afvoersysteem van het toestel is aangegeven in de Bijlage 2, Tabel 2.
Het toestel wordt aangesloten op een gecombineerd verbrandingsgasafvoer-/verbrandingsluchttoevoersysteem,
hierna te noemen het concentrische systeem.
De doorvoer naar buiten kan zowel met een geveldoorvoer als met een dakdoorvoer worden gemaakt.
Eventueel kan gebruikt gemaakt worden van een bestaand schoorsteenkanaal (zie paragraaf 5.8.4).
•
Gebruik uitsluitend het door DRU geleverde concentrische systeem. Dit systeem is samen met het toestel
!Let op
gekeurd. DRU kan de goede en veilige werking van andere systemen niet garanderen en accepteert hiervoor
geen verantwoordelijkheid, of aansprakelijkheid.
•
Gebruik voor aansluiting op een bestaand schoorsteenkanaal uitsluitend de door DRU geleverde aansluitset.
Het concentrische systeem wordt opgebouwd vanaf (de aansluitstomp van) het toestel.
Als door bouwkundige omstandigheden het concentrische systeem eerst wordt geplaatst, kan het toestel later
eventueel met een telescopisch pijpstuk worden aangesloten.
5.8.2 Opbouw concentrisch systeem
Afhankelijk van de opbouw van het concentrische systeem moet het toestel verder afgesteld worden met
eventueel een restrictieschuif of luchtinlaatgeleider.
Zie de Tabellen 4 en 6 voor het bepalen voor de juiste afstelling en paragraaf 'Afstellen toestel' voor de werkwijze.
Het concentrische systeem met geveldoorvoer of dakdoorvoer moet aan de volgende voorwaarden voldoen:
•
In Bijlage 2, Tabel 4 of 5 is te vinden of er en hoeveel minimale verticale lengte concentrische pijp aangesloten
dient te worden.
•
Bepaal de toelaatbaarheid van de gewenste afvoer.
Bij gebruik van een geveldoorvoer geldt:
•
De totale verticale pijplengte, bij toepassing met geveldoorvoer, mag een maximale lengte hebben welke u
kunt terugvinden in de Bijlage 2, Tabel 4.
•
De minimale verticale pijplengte, bij toepassing van een geveldoorvoer, kunt u terugvinden in Bijlage 2,
Tabel 4.
•
De totale horizontale pijplengte, bij toepassing met geveldoorvoer, mag een maximale lengte hebben welke u
kunt terugvinden in de Bijlage 2, Tabel 4 (exclusief geveldoorvoer; zie Bijlage 3, Afb. 4).
Bij gebruik van een dakdoorvoer geldt:
•
De opbouw van het gekozen systeem, bij toepassing met dakdoorvoer, moet toelaatbaar zijn volgens
Bijlage 2, Tabel 5. (Zie de hieronder beschreven werkwijze).
In de onderstaande werkwijze is aangegeven hoe de toelaatbaarheid bij toepassing van een dakdoorvoer van een
concentrisch systeem wordt vastgesteld.
1) Tel het aantal benodigde 45° en 90° bochten.
2) Tel het totale aantal hele meters horizontale pijplengte.
3) Tel het totale aantal hele meters verticale en/of schuine pijplengte (exclusief dakdoorvoer).
4) Zoek in de eerste 2 kolommen van Tabel 5 het aantal benodigde bochten en de totale horizontale pijplengte.
5) Zoek in de bovenste rij van Tabel 5 de gewenste totale verticale en/of schuine pijplengte.
6) Als u in een hokje met een letter uitkomt, is het door u gekozen concentrische systeem toelaatbaar.
7) Stel met behulp van Tabel 6 vast hoe het toestel afgesteld moet worden.
5.8.3 Plaatsen concentrisch systeem
•
Houd een afstand van minimaal 50 mm aan tussen de buitenkant van het concentrische systeem en de
!Let op
wanden en/of het plafond. Als het systeem wordt ingebouwd in bijvoorbeeld een koof, dient deze rondom
uitgevoerd te worden in onbrandbaar materiaal.
•
Gebruik hittebestendig isolatiemateriaal bij doorvoer door brandbaar materiaal.
•
De rozet van de geveldoorvoer is te klein om de opening bij doorvoer door brandbaar materiaal af te dichten.
Daarom moet eerst een hittebestendige tussenplaat van voldoende grootte op de muur worden bevestigd.
Vervolgens wordt de rozet op de tussenplaat gemonteerd.
10
I N S T A L LA T I E H A N D L E I D I N G