Gebruiksaanwijzing
Opmerking: Bepaal vanuit de normale
bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de
machine.
Veiligheid staat voorop
Lees aandachtig alle veiligheidsinstructies en -stickers in
het hoofdstuk Veilige bediening. Met behulp van deze
informatie kunt u voorkomen dat omstanders of uzelf
letsel oplopen.
Controle vóór het gebruik
Voer elke dag de volgende controles uit voordat u het
voertuig gaat gebruiken.
• Bandenspanning controleren.
• Controleer of het rempedaal werkt.
• Controleer of de verlichting werkt.
• Draai het stuurwiel naar links en naar rechts om de
stuurreacties te controleren.
• Controleer het voertuig op loszittende onderdelen
en andere zichtbare gebreken. Zet de motor af
en wacht totdat alle bewegende delen tot stilstand
gekomen zijn voordat u het voertuig controleert op
loszittende onderdelen of andere gebreken.
Indien een van bovengenoemde zaken niet in orde is,
moet u de monteur hiervan op de hoogte stellen of
contact opnemen met de bedrijfsleiding voordat u die
dag met het voertuig gaat werken. De bedrijfsleiding
kan u verzoeken dagelijks andere controles uit te
voeren. Vraag daarom wat uw taken zijn.
Bandenspanning controleren
Onderhoudsinterval: Bij elk gebruik of dagelijks
U moet de bandenspanning om de 8 bedrijfsuren of
dagelijks controleren om er zeker van te zijn dat deze
correct is.
De luchtdruk in de voor- en achterbanden moet liggen
tussen 55-152 kPa (8-22 psi).
De benodigde bandenspanning is afhankelijk van
de nuttige lading die wordt vervoerd. Hoe lager de
spanning, des te minder de compactie. Bovendien rijdt
het voertuig dan gemakkelijker en wordt de vorming
van bandensporen beperkt. Een lagere bandenspanning
moet worden vermeden als een zware nuttige lading
wordt vervoerd bij hoge snelheden.
De bandenspanning moet hoger zijn als een zware
nuttige lading wordt vervoerd bij hoge snelheden. Zorg
ervoor dat de maximale bandenspanning niet wordt
overschreden.
Het voertuig in gebruik nemen
1. Haal de oplader uit het stopcontact.
2. Neem plaats op de bestuurdersstoel, steek het
sleuteltje in de AAN-/UIT-schakelaar en draai dit
naar rechts op AAN.
3. Zet de richtingschakelaar in de gewenste stand.
4. Zet de parkeerrem vrij.
5. Trap het gaspedaal langzaam in om het voertuig in
beweging te zetten.
Het voertuig tot stilstand
brengen
Belangrijk: Als u het voertuig op een helling
laat stoppen, moet u de rem intrappen en de
parkeerrem in werking stellen om te voorkomen
dat het voertuig van zijn plaats rolt. Als u het
gaspedaal gebruikt om het voertuig tot stilstand te
brengen, kan de motor schade oplopen.
Om het voertuig tot stilstand te brengen, haalt u
uw voet van het gaspedaal en trapt u het rempedaal
langzaam in.
Opmerking: De lengte van de remweg kan variëren,
afhankelijk van de lading en de snelheid van het
voertuig.
Het voertuig parkeren
1. Stel de parkeerrem in werking en draai het
AAN-/UIT-sleuteltje op UIT.
2. Verwijder het sleuteltje uit het contact om te
voorkomen dat de motor per ongeluk start.
Werking en gebruik van het
accusysteem
Werking van een semi-tractieaccu
Het voertuig bevat 8 met loodzwavelzuur gevulde
semi-tractieaccu's die zorgen voor de voeding van de
motor en de accessoires. Een semi-tractieaccu verschilt
van een accu die wordt gebruikt in een auto. Een
autoaccu moet een stroomstoot geven om de motor
20