WAARSCHUWING
Als accukabels verkeerd worden verbonden, kan
dit schade aan het voertuig en de kabels tot
gevolg hebben en vonken veroorzaken. Hierdoor
kunnen accugassen tot ontploffing komen,
waardoor lichamelijk letsel kan ontstaan.
Controleer altijd de polariteit van de accu's
voordat u een aansluiting tot stand brengt.
VOORZICHTIG
Een accu kan u een flinke elektrische schok
bezorgen.
• Gebruik gereedschap met kunststof
handgrepen of wikkel isolatietape om de
handgrepen van metalen gereedschap.
• Zorg ervoor dat u nooit tegelijk een pluspool
en een minpool aanraakt.
5. Monteer de accuhouders en draai de moeren vast
met een torsie van 17 tot 23 Nm.
6. Verbind de accu's met de accukabels die zijn geleverd
bij de losse onderdelen, zoals wordt getoond in
Figuur 6. Zorg ervoor dat de kabels niet tegen
scherpe randen komen.
Belangrijk: Controleer of alle accuklemmen
goed zijn vastgezet.
7. Draai de bout vast en zet de andere kant van de klem
vast met een nieuwe bout (5/16 x 3/4 inch) en een
flensmoer (5/16 inch) (Figuur 6).
8. Sluit de lange rode (+) hoofdkabel tussen de
accugroep en het voertuig aan (Figuur 6).
Figuur 6
9. Sluit de lange zwarte (-) hoofdkabel tussen de
accugroep en het voertuig aan (Figuur 6).
WAARSCHUWING
Losse of verkeerd bevestigde accuklemmen
kunnen vonken veroorzaken waardoor het
voertuig en de kabels schade oplopen. Hierdoor
kunnen accugassen tot ontploffing komen,
waardoor lichamelijk letsel kan ontstaan.
Controleer altijd de polariteit van de accu's
voordat u een aansluiting tot stand brengt.
10. Monteer de moeren en zet alle accukabels vast met
een torsie van 14 tot 20 Nm.
11. Spuit Toro beschermspray op de accupolen.
12. Zorg ervoor dat de rubberen stopkapjes op alle
accukabels goed zijn bevestigd op de accupolen.
3
Bandenspanning controleren
Geen onderdelen vereist
Procedure
U moet de bandenspanning om de 8 bedrijfsuren of
dagelijks controleren om er zeker van te zijn dat deze
correct is.
De luchtdruk in de voor- en achterbanden moet liggen
tussen 55-152 kPa (8-22 psi).
De benodigde bandenspanning is afhankelijk van
de nuttige lading die wordt vervoerd. Een lagere
bandenspanning leidt tot minder compactie. Bovendien
rijdt het voertuig dan gemakkelijker en wordt de vorming
van bandensporen beperkt. Een lagere bandenspanning
moet worden vermeden als een zware nuttige lading
wordt vervoerd bij hoge snelheden.
De bandenspanning moet hoger zijn als een zware
nuttige lading wordt vervoerd bij hoge snelheden. Zorg
ervoor dat de maximale bandenspanning niet wordt
overschreden.
14