5 Aansluiting lussen
De melders (drukknoppen en detectoren) zijn verbonden met de centrale via een tweedraadslijn
waarop meerdere melders kunnen gekoppeld worden. Eén zo'n tweedraadslijn noemt men een
lus. Op één BMC2 centrale kunnen tot 4 van deze lussen aangesloten worden. Naast
branddetectoren en drukknoppen kunnen op de lussen ook input/output modules,
gasdetectoren, enz. aangesloten worden.
Om meer overeenstemming te bereiken met de werkelijke indeling van het gebouw worden
zones gedefinieerd. Dit zijn groepen van melders die geografisch samen horen, doch niet op
dezelfde fysische lus hoeven te zijn aangesloten.
Elke melder heeft een eigen adresnummer. De lussen zijn bidirectioneel, alle meetwaarden van
de individuele detectoren worden in digitale vorm verzonden naar de centrale. De lussen zijn
fysisch een tweedraadsleiding (getwist paar). De lussen zijn volledig compatibel met
kortsluitisolators. Indien men de lus uitvoert als gesloten ring, dan zal bij lijnbreuk op de lus, de
lus langs beide zijden gevoed worden, zodat alle detectoren en drukknoppen actief blijven. Bij
kortsluiting zal enkel het gedeelte van de lus uitvallen dat zich tussen twee melders bevindt waar
de kortsluiting optreedt.
Het instellen van het adresnummer van de meeste melders gebeurd vanop afstand met het
LaserBox toestel. De adresnummers worden in logisch opvolgende nummering uitgevoerd t.o.v.
het fysisch traject van de lus. Er worden geen aftakkingen gemaakt.
De BMC2 kan worden aangesloten met een van volgende lusconfiguraties:
a)
2 loop centrale elk met retourlus (elk tot 124 detectoren, dus 248 detectoren in totaal).
Het aantal encoders per lus kan door nationale regelgeving beperkt zijn: in België
bijvoorbeeld tot 99 volgens NBN S21-100.