182
Het beeld is onscherp.
De camera wordt bewogen
wanneer de ontspanknop
wordt ingedrukt.
Het AF-hulplicht is ingesteld
op [Uit].
Het onderwerp valt buiten
het scherpstelbereik.
Het onderwerp laat zich
moeilijk scherpstellen.
Het onderwerp van de opname is te donker.
Er is niet voldoende licht.
Het onderwerp is
onderbelicht omdat de
omgeving te helder is.
Het onderwerp valt buiten
het bereik van de flitser.
Volg de procedures in "
weergegeven"
(pag.
In donkere omgevingen waarin de
camera moeite heeft om scherp
te stellen, wordt het AF-hulplicht
geactiveerd om het scherpstellen te
vergemakkelijken. Het AF-hulplicht
werkt niet wanneer het is
uitgeschakeld. U moet het hulplicht
daarom instellen op [Aan] om het te
activeren
(pag.
51). Zorg ervoor dat
u het AF-hulplicht niet afdekt met
uw hand wanneer u het gebruikt.
Maak een opname op de juiste
scherpstelafstand van het onderwerp
(pag.
206).
De camera is mogelijk ingesteld op
een ongewenste functie (zoals
macro). Annuleer de instelling.
Gebruik de scherpstelvergrendeling
of AF lock om de opname te maken
(pag.
92).
Schakel de flitser in
Stel de belichtingscompensatie in op
een positieve waarde (+)
Gebruik AE lock of spotmeting
(pag. 93
en 96).
Maak bij gebruik van de ingebouwde
flitser de opname met het onderwerp
binnen het flitsbereik
Verhoog de ISO-waarde voordat u de
opname maakt
(pag.
wordt
180).
(pag.
62).
(pag.
95).
(pag.
207).
69).