D I E P T E N A A R E E N S O N D E M E T E N
Lokaliseer de sonde zoals eerder beschreven en laat de zoeker
op de grond rusten in lijn met de sonde. Pas de gevoeligheid
aan, zodat het staafdiagram tussen 60% en 80% is. Raadpleeg
de desbetreffende zoekerhandleiding voor het verkrijgen van een
sondedieptemeting.
Als de zoeker geen dieptemetingen geeft of de sonde te diep is
om een dieptemeting weer te geven of te berekenen, maar wel
kan worden gelokaliseerd, kan de volgende methode worden
gebruikt om de diepte van de sonde te berekenen.
Lokaliseer de sonde. Beweeg de zoeker voor de sonde en,
terwijl u in lijn met de sonde staat, verhoog de gevoeligheid
van de zoeker iets om het spooksignaal te vinden. Tussen de
hoofdpiek en het spooksignaal is een nul- of minimumsignaal.
Ga nu achter de sonde staan en herhaal. Zoek het nulsignaal
tussen het spooksignaal en de hoofdpiek. Zie punt 'A' en 'B'
in het diagram. Hoe hoger de gevoeligheid van de zoeker, hoe
scherper de nullen lijken. Meet de afstand tussen punt 'A' en 'B'
en vermenigvuldig die met 0,7 voor een geschatte dieptemeting.