Network Settings
De pagina Network Settings is voor het instellen van de communicator voor communicatie via een mobiel netwerk of via
ethernet, met het bedieningspaneel of de app, zoals hieronder is aangegeven.
Device ID: voer het serienummer in van de communicator, dat u kunt vinden op de elektronische printplaat van de
communicator.
Cellular Data
De opties in de sectie Cellular Data zijn voor het instellen van de communicator voor communicatie via een mobiel netwerk.
De gebruiker moet voor het instellen van mobiele communicatie een APN, en optioneel een gebruikersnaam en wachtwoord,
specificeren, die door de exploitant van het netwerk worden verschaft, zoals hieronder is aangegeven.
Remote Access: vink dit vakje aan om externe programmering in te schakelen.
Remote Access APN: naam toegangspunt, maximaal 32 tekens. Hierin wordt meestal voorzien door de exploitant van het
mobiele netwerk.
Remote Access User Name: sommige exploitanten vereisen gebruikersverificatie; voer de gebruiksnaam in dit veld in.
Remote Access Password: voer het wachtwoord in dit veld in.
Zie paragraaf "Een externe sessie starten" op pagina 38.
Ethernet
De opties in de sectie Ethernet zijn voor het instellen van de communicator voor communicatie via ethernet, zoals hieronder is
aangegeven.
Obtain an IP address automatically: Als deze optie is INGESCHAKELD, wordt de server of router aangesloten op de
communicator om de communicator te voorzien van de informatie die is vereist om te verbinden met het subnetwerk waar het
deel van uitmaakt: IP Address, Subnet Mask, Default Gateway, DNS Server Address.
Als deze optie is uitgeschakeld, moeten de verbindingsopties handmatig worden ingesteld volgens de instructies in de
volgende paragrafen. Fabrieksinstelling: ingeschakeld.
IP Address: Voer het IP-adres
deze informatie. Fabrieksinstelling: 192.168.0.101
Deze optie wordt vergrendeld als de optie Obtain an IP address automatically is ingeschakeld.
Subnet Mask: Voer het subnetwerkmasker
informatie. Fabrieksinstelling: 255.255.255.0.
Deze optie wordt vergrendeld als de optie Obtain an IP address automatically is ingeschakeld.
1.
Een Internet Protocol (IP)-adres is een numeriek label dat een unieke identificatie verstrekt aan een apparaat
(host) dat is verbonden met een computernetwerk dat het Internetprotocol als een communicatieprotocol gebruikt.
Een IP-adres voert in principe twee hoofdfuncties uit: het identificeert een apparaat op het netwerk en voorziet dit
dus ook van het pad dat het apparaat nodig heeft om andere apparatuur op het netwerk te kunnen bereiken.
2.
Het subnetwerkmasker geeft de methode aan waarop het gegeven bereik voor een host binnen een IP-subnet-
werk wordt bepaald, om netwerkverkeer te verlagen en het zoeken naar en bereiken van een bepaalde host met
een relevant IP-adres voor het subnetwerk te bevorderen.
BGS-210/BGS-220/B3G-220/BLE-320
1
in dat aan de communicator moet worden toegewezen: de netwerkbeheerder verschaft
2
in voer het lokale subnetwerk: de netwerkadministrateur om verschaft deze
51