Hoofdstuk 7 - Hydrostatische test
Alle dubbele membraanpompen kunnen membraanbeschadiging oplopen, wat een kortere levensduur
tot gevolg heeft als druk wordt uitgeoefend op de proceszijde van de pomp zonder voldoende
ondersteuning aan luchtzijde. Als een FPL pomp is geïnstalleerd in een leidingsysteem dat
hydrostatisch getest moet worden met een druk van meer dan 2 bar (30 psi) maar niet hoger dan
10,5 bar dient men de volgende procedure te volgen:
1.
kijkend naar de voorzijde van het stuurventiel, verwijdert men de linker geluidsdemper en sluit
daar de watertoevoer aan.
2.
druk de witte knop aan de rechterzijde van het stuurventiel zover mogelijk in.
3.
zet de watertoevoer tegelijkertijd aan als er water in de leidingen komt.
4.
voer hydraulische druk uit op zowel het leidingsysteem als op de luchtdemper inlaat op
hetzelfde moment en met gelijke druk.
DE DRUK OP ELK WILLEKEURIG ONDERDEEL VAN DE POMP MAG NIET HOGER ZIJN DAN 10,5 BAR.
5.
de druk dient ook weer aan beide zijden van het membraan tegelijk te worden gereduceerd tot
de atmosferische druk is bereikt.
6.
Als vervolgens de pomp in werking wordt gezet met de luchttoevoer aangesloten, de lucht
toevoerkleppen langzaam openen en laat het water volledig uit het luchtsysteem weglopen.
Denk eraan dat water dat aan de luchtzijde van de pomp achterblijft wegloopt via de
uitlaatdempers, water aan de productzijde van de pomp komt terecht in het leidingwerk
voorbij de pomp.
POMPEN EN PULSATIEDEMPERS WAARVAN HET HUIS IS VOORZIEN VAN VERWARMINGS-/
KOELMANTELS.
De mantels van alle Flotronic pompen en dempers geleverd voor 31-12-1998 hebben een maximale
werkdruk van 2 Bar G. In geen geval mag in deze mantels oververhitte stoom worden toegepast.
Na 01-01-1999 worden alle mantels voor pompen en dempers separaat en onafhankelijk van het
pompcertificaat van overeenstemming en/of testcertificaat, getest op 7,2 bar.
Hydrostatische test
10