Opstellingsvoorwaarden
Voor het gebruik van de apparaten
moeten in principe altijd de
ARBO-veiligheidsvoorschriften
en de desbetreffende bouw- en
brandveiligheidsvoorschriften in acht
worden genomen.
Bijvoorbeeld voor Duitsland:
Verordening voor
■
verbrandingsinstallaties (FeuVo)
van de afzonderlijke deelstaten
Ongevallenpreventievoorschrift
■
DGUV-voorschrift 79 "Gebruik van
vloeibaar gas"
ARBO-richtlijnen ASR 5
■
Arbeitsstättenverordnung
■
(Duitse wetgeving op
werkplaatsverordening) §§ 5 en 14
Opstelling in de buitenlucht
Door het bedrijf van apparaten
■
mogen geen gevaren of
onmogelijke belastingen ontstaan
De exploitant van het apparaat
■
moet waarborgen dat
onbevoegden geen toegang
hebben tot de apparaten of
de stroomvoorziening kunnen
manipuleren
Om schade door het weer
■
te voorkomen, moeten de
apparaten in de open lucht in een
beschermde omgeving worden
geïnstalleerd
Opstelling in afgesloten, goed
geventileerde ruimtes
De apparaten zijn afhankelijk van
■
het type zonder aansluiting voor
de verbrandingsgassen uitgevoerd
en ze mogen in afgesloten
ruimtes slechts onder bepaalde
voorwaarden worden gebruikt
Er moet in ieder geval voor een
■
betrouwbare afvoer van de
verbrandingsgassen worden
gezorgd om te voorkomen
dat de omgevingslucht binnen
ontoelaatbaar wordt belast met
schadelijke stoffen
De toevoer van frisse lucht voor
■
een probleemloze verbranding
moet worden gewaarborgd.
Aanvoer van frisse lucht via
ramen en deuren of door
voldoende grote openingen in de
buitenmuur kan hierbij nuttig zijn
De apparaten mogen niet zonder
■
toezicht in continubedrijf worden
gebruikt
De apparaten mogen alleen in
ruimtes worden gebruikt, als:
De apparaten een voor de
■
verbranding toereikende
luchthoeveelheid krijgen
toegevoerd
Deze ruimtes goed worden
■
geventileerd
Het aandeel schadelijke stoffen
■
in de ingeademde lucht geen
ongezonde concentratie bereikt
Een goede natuurlijke ventilatie
wordt verkregen als bijv.:
1. bij een ruimte-inhoud in m
minste aan 30 keer de nominale
warmtebelasting van alle in de
ruimte in bedrijf zijnde apparaten
wordt voldaan en door vensters
en deuren een natuurlijke
luchtverversing is gewaarborgd, of
2. continu geopende
ventilatieopeningen voor de
toevoer- en afvoerlucht bij de
plafonds en vloeren beschikbaar
zijn waarvan de afmeting in m
ten minste aan 0,003 keer de
nominale warmtebelasting in kW
van alle in bedrijf zijnde apparaten
in de ruimte wordt voldaan.
LET OP
!
Bij gebruik in openbare
gebouwen moeten de
aangegeven instructies worden
opgevolgd.
LET OP
!
De apparaten mogen
uitsluitend in goed
geventileerde ruimtes en niet
in woonruimtes of soortgelijke
verblijfsruimtes worden
opgesteld.
3
ten
2
7