Controleer het aanzuig- en
■
uitblaasrooster regelmatig op
vervuiling
Controleer slangen en
■
afdichtingen regelmatig op
beschadigingen
Beschadigde slangen,
■
afdichtingen en dergelijke
moeten onmiddellijk worden
vervangen
Maak de gasbrander,
■
het gasmondstuk en de
verbrandingsluchtopeningen
regelmatig schoon
Controleer de ontstekings- en
■
ionisatie-elektrode regelmatig en
stel ze indien nodig bij en maak
ze schoon
AANWIJZING
Defecte of beschadigde
onderdelen moeten direct
worden vervangen. Gebruik
ter vervanging uitsluitend
originele onderdelen.
AANWIJZING
Instellings- en
onderhoudswerkzaamheden
mogen alleen door geautoriseerd
vakpersoneel worden uitgevoerd.
LET OP
Na alle werkzaamheden
aan de apparaten moet een
elektrische veiligheidscontrole
volgens VDE 0701 worden
uitgevoerd.
AANWIJZING
Een sterk geelachtig
vlampatroon duidt op
onvoldoende toevoer van
verse lucht of verontreiniging
in het apparaat.
Demontage en reiniging van
de gasbrander
1. Sluit de gastoevoer naar
het apparaat en haal de
voedingsstekker uit het
stopcontact.
2. Demonteer het uitblaasrooster,
de buitenmantel en het
inspectiedeksel.
3. Draai klemschroef 5 van de
mondstukhouder los.
4. Koppel de ontstekingskabel los
van ontstekingselektrode.
5. Ionisatiekabel van de ionisatie-
elektrode demonteren. Let op de
dopmoer en veerring!
6. Draai klemschroef 4 op de
elektrodenhouder los en trek
de ontstekings- en ionisatie-
elektrode er voorzichtig uit.
7. Verwijder voorzichtig eventuele
vuilafzettingen van de
ontstekings- en de ionisatie-
elektrode.
8. Verwijder de bevestigingsbouten
van de gasbrander en neem de
complete gasbrander uit het
apparaat.
9. Reinig de gasbrander zorgvuldig
met een geschikte borstel of met
perslucht.
10. Reinig zo nodig het
gasmondstuk.
Gebruik geen voorwerpen met
scherpe randen!
11. Verwijder voorzichtig
afzettingen of vervuiling in het
voetstuk van het apparaat.
12. Monteer na de
reinigingswerkzaamheden de
gasbrander weer voorzichtig in
omgekeerde volgorde.
13. Draai klemschroef 5 weer vast
nadat het gasmondstuk is
geplaatst.
14. Stel de ontstekings- en ionisatie-
elektrode aan de hand van de
schets af en draai klemschroef 4
van de elektrodenhouder vast.
De punt van de ionisatie-
elektrode moet zich in het bereik
van de vlam bevinden.
15. Monteer alle andere onderdelen
van het apparaat weer zorgvuldig
in omgekeerde volgorde.
LET OP
Er moet een functionele
controle van alle apparaten
worden uitgevoerd, waaronder
een lekkagecontrole van alle
gasaanvoerverbindingen
Bijvoorbeeld met:
zeepoplossing of
lekopsporings-
spray.
Gasbrander
3
4
5
Apparaattype
A
PGT 30
ca. 3 mm ca. 15 mm
PGT 60
ca. 3 mm ca. 15 mm
PGT 100
ca. 3 - 4 mm ca. 30 mm
Legenda:
1 = Gasbrander
2 = Ionisatie-elektrode
3 = Ontstekingselektrode
4 = Klemschroef
(elektrode)
5 = Klemschroef
(gasmondstuk)
1
2
B
13