WEERGAVE VAN SLUITERTIJD- EN DIAFRAGMA-INSTELLINGEN
Wordt het regelbereik van een fotografische functie overschreden (zoals dat het geval is in een scène die sterk over- of
onderbelicht is), dan wordt in de LCD-monitor de sluitertijd of het diafragma in rood aangegeven. Bij zwak verlichte scènes
verschijnt in de LCD-monitor "- - - -" in plaats van sluitertijd- en diafragma-instelling. Wanneer dat gebeurt, drukt u de
ontspanknop half in, zodat de camera de meting verricht en de instelling weergeeft.
Fotografische functies en reacties
Fotografische functie
Overbelichting: * (Auto)
* (Onderwerpsprogramma)
* (Programmagestuurd)
* (Sluitertijdvoorkeuze)
* (Diafragmavoorkeuze)
* (Met de hand)
Onderbelichting:
* (Auto)
* (Onderwerpsprogramma)
* (Programmagestuurd)
* (Sluitertijdvoorkeuze)
* (Diafragmavoorkeuze)
* (Met de hand)
*1 Wijzigt u de instellingen en wordt de opname nog steeds overbelicht, dan gebruikt u de tussenring (optioneel) en een ND
Filter (grijsfilter) (zie blz. 109).
*2 Wijzigt u de sluitertijd en wordt de opname nog steeds onderbelicht, dan gebruikt u de flitser (zie blz. 51).
*3 Zonder flitser wordt een lange sluitertijd ingesteld, zodat u een statief moet gebruiken.
14
Reactie
Gebruik de optionele tussenring en een ND-filter
(grijsfilter) (zie blz. 109)
Kies een kortere sluitertijd (tot 1/1000 s)(zie blz. 44).
Kies een hogere diafragmawaarde (tot F11)(zie blz. 44).
Kies een kortere sluitertijd (tot 1/1000 s) of een hogere
diafragmawaarde (tot F11) (zie blz. 46).
Gebruik de flits.
Kies een langere sluitertijd (tot 3 s) (zie blz. 44).
Kies een lagere diafragmawaarde (tot F2,8) (zie blz. 44).
Kies een langere sluitertijd (tot 3 s) of een lagere
diafragmawaarde (tot F2,8) (zie blz. 46).
*1
*1
*1
*2 *3
*2 *3
*2 *3