De koppeling vervangen
6. Plaats het spoelgedeelte van de koppeling op het
riemschijfgedeelte van de koppeling en centreer
het op de as van de tandwielkast.
7. Schroef de differentiaalschroef in de
koppelingsschroef en -moer tot deze 0,16 cm
(1/16") aangeeft. Zie Koppelingsconstructie.
8. Duw de wartelmoerconstructie in de
koppelingsconstructie tot deze een vaste aanslag
bereikt. (de differentiaalschroef komt in contact met
de bedrade as van de tandwielkast.)
9. Met een moersleutel van 13/16" op de
koppelingsschroef en een inbussleutel van 5/16" op
de differentiaalschroef, schroeft u de
schroef-/wartelmoerconstructie met beide
moersleutels tegelijk in de as van de tandwielkast,
door 20 Nm (15 ft. Lbs) rechtsom te draaien.
10. Houd de wartelmoerconstructie vast en draai de
differentiaalschroef vast tot 40,5 newtonmeter
(30 ft.-lbs). Hierdoor wordt de constructie groter,
waardoor de koppelingsconstructie tegen de as van
de tandwielkast wordt geklemd. Draai de koppeling
terwijl u let op de speling van de koppeling. De
riemschijf moet vrij draaien met een ruimte van
0,30 - 0,60 mm (0,012 tot 0,024") tussen de twee
kanten van de koppeling. Als de ruimte groter is dan
0,60 mm (0,024), verwijder dan de verwijderbare
afstandsbus. Monteer het geheel en controleer of
de ruimte voldoende speling heeft.
11. Plaats de tandriem over het riemschijfgedeelte
van de koppeling. Plaats de tandwielkast en
de koppelingsconstructie op de steunbeugels
(Aandrijfeenheid, ref. 16 en 109), schroef de twee
verticale beugelschroeven vast (Aandrijfeenheid,
ref. 13) en steek de vier horizontale schroeven door
de plaat van de tandwielkast (De koppeling
vervangen, ref. 141) en in de achterkant van de
tandwielkast.
12. Schuif de tandriem over de riemschijf van de motor.
18
Riem aanspannen
Raadpleeg de volgende onderdelenschetsen: Riem
aanspannen, Aanzuigconstructie en Aandrijfeenheid
1. Draai de twee horizontale schroeven
(Aandrijfeenheid, ref. 11) die de bovenste
en onderste steunen aan elkaar bevestigen,
iets losser (Aandrijfeenheid, ref. 16 en 109).
2. Draai de klemschroeven gelijkmatig vast (De
koppeling vervangen, ref. 145) tot deze evenwijdig
zijn aan de punt van het spanblok (De koppeling
vervangen, ref. 284). Controleer de spanning op de
tandriem door hard met uw duim te drukken. Bij de
juiste spanning moet deze ongeveer 0,32 cm (1/8")
meegeven. Als de riem te los zit, schroef de
klemschroeven dan steviger vast.
3. Zodra de riemspanning correct is, draait u de vier
horizontale schroeven vast die door de plaat van
de tandwielkast (Aandrijfeenheid, ref. 142) en in de
achterkant van de tandwielkast steken. Schroef
ook de twee horizontale schroeven vast
(Aandrijfeenheid, ref. 11) die de onderste
en bovenste steunen met elkaar verbinden
(Aandrijfeenheid, ref. 16 en 109). Controleer
opnieuw of de riem nog steeds 0,32 cm (1/18")
doorbuigt.
4. Monteer de verbindingen, kappen en vloeistofpomp
in omgekeerde volgorde zoals beschreven in
stap 1-7 van de instructies voor het verwijderen
van de koppeling.
3A2292H