INSTALLATIE
Problemen verhelpen
f geef met behulp van het aanraakwiel de cijfers van de
code in. Bevestig met "OK".
6. Problemen verhelpen
Waarschuw de installateur als u de oorzaak zelf niet kunt ver-
helpen. Hij kan u sneller en beter helpen als u hem het nummer
op het typeplaatje doorgeeft (000000-0000-000000).
INSTALLATIE
7.
Veiligheid
Installatie, ingebruikname, onderhoud en reparatie van het
toestel mogen alleen door een gekwalificeerde installateur
uitgevoerd worden.
7.1
Algemene veiligheidsaanwijzingen
Wij waarborgen de goede werking en de bedrijfszekerheid
uitsluitend bij gebruik van originele onderdelen en vervan-
gingsonderdelen voor het toestel.
7.2
Voorschriften, normen en bepalingen
Info
Neem alle nationale en regionale voorschriften en
bepalingen in acht.
8. Toestelbeschrijving
Het toestel wordt aan een verwarmingscircuit gekoppeld en
kan de waarden van het gekoppelde circuit beïnvloeden.
In een warmtepompinstallatie kunnen er maximaal vijf toe-
stellen worden aangesloten. Maximaal drie toestellen kunnen
worden verbonden met de warmtepompmanager WPM en
maximaal twee toestellen met de warmtepompuitbreidings-
module WPE.
8.1
Toebehoren
8.1.1 Noodzakelijke accessoires
- Warmtepompmanager WPM
9. Montage
9.1
Montageplaats
Houd bij het kiezen van de montageplaats rekening met de
volgende eisen om een correcte werking van het systeem te
verzekeren.
f Bevestig het toestel op een binnenmuur, maar niet in een
nis.
f dek het toestel niet af met gordijnen of iets gelijkaardigs.
f Stel het niet bloot aan directe externe warmtebronnen
(bijv. zon, verwarming of een tv-toestel).
f Voorkom directe tocht die door ramen en deuren veroor-
zaakt wordt.
FET
9.2 Voorbereidingen
Haal voor de montage het toestel uit de wandopbouwbehui-
zing:
f ontgrendel de vergrendelhaak die in de opening aan de
onderzijde van de wandopbouwbehuizing zit. druk met
een schroevendraaier op de vergrendelhaak.
f gebruik een vieraderige CAN-buskabel om de warmte-
pompmanager aan te sluiten op de plaats waar het toe-
stel is gemonteerd.
de CAN-buskabel moet voor de montage 20 tot 30 cm uit de
wand steken.
9.2.1 Montage met inbouwcontactdoos
Voor de wandbevestiging adviseren wij een inbouwcontact-
doos die dit stuk van de CAN-buskabel kan herbergen.
f Let erop dat de schroefopeningen van de inbouwcontact-
doos horizontaal respectievelijk verticaal ten opzichte van
elkaar zijn geplaatst.
9.2.2 Montage zonder inbouwcontactdoos
f Boor vier gaten voor het bevestigen van de wandop-
bouwbehuizing (Ø 5 mm).
f Let er bij het leggen van de CAN-buskabel op dat u bij het
boren van de bevestigingsgaten de kabel niet beschadigt.
In het gebied van de kabeldoorvoeropening (achter de
wandopbouwbehuizing) moet een ruimte voor het herbergen
van 20 tot 30 cm datakabel beschikbaar zijn.
f Breek een van de breukpunten uit aan de
wandopbouwbehuizing.
| 39