Gebruikte olie is een gevaarlijk afvalproduct en moet op de juiste manier worden
afgedankt. Voer het niet met het huishoudelijk afval af. Raadpleeg de plaatselijke
autoriteiten, het servicecentrum of uw dealer voor veilige afvoer-/recyclingbedrijven.
Olie verwijderen
1.
Ontkoppel de bougiekabel (D, Afbeelding 8) terwijl de motor is uitgeschakeld,
maar nog wel warm is en zorg dat deze niet in de buurt van de bougie (E) komt.
2.
Verwijder de peilstok (A, Afbeelding 9).
Olieaftapplug, indien aanwezig
1.
Verwijder de olie-aftapplug (F, Afbeelding 9). Laat de olie in een goedgekeurde
bak stromen.
Opmerking: In de motor is een van de olieaftappluggen (G, Afbeelding 9) geïnstalleerd.
2.
Als de olie is afgetapt, plaats de olie-aftapplug (F, Afbeelding 9) en deze draai
vast.
Olieafvoer (indien aanwezig)
1.
Ontkoppel vanaf de zijkant van de motor de slang (H, Afbeelding 10) van de
olieafvoer.
2.
Draai aan de kap (I, Afbeelding 10) van de olieafvoer en verwijder de kap. Laat de
olieafvoer (H) langzaam zakken in een goedgekeurde container (J).
3.
Plaats de kap (I, Afbeelding 10) van de olieafvoer terug nadat de olie is afgetapt.
Bevestig de slang (H) van de olieafvoer aan de zijkant van motor.
Oliefilter vervangen, indien aanwezig
Sommige motoren zijn voorzien van een oliefilter. Zie voor de vervangingsintervallen het
Onderhoudsschema.
Tap de olie af uit de motor. Zie het deel Olie aflaten .
1.
2.
Verwijder het oliefilter (K, Afbeelding 11) en dank dit op de juiste manier af.
3.
Smeer voordat u een nieuw oliefilter monteert de pakking van het oliefilter lichtjes
in met verse, schone olie.
4.
Installeer het oliefilter met de hand totdat de pakking de houder van het oliefilter
raakt en draai het oliefilter dan nog 1/2 tot 3/4 slagen aan.
5.
Vul olie bij. Zie het deel Olie bijvullen .
6.
Start de motor en laat deze draaien. Controleer op olielekkage terwijl de motor
opwarmt.
7.
Schakel de motor uit en controleer het oliepeil. Het oliepeil is juist als het
bovenaan bij de indicator voor vol (B, Afbeelding 8) op de peilstok staat.
Olie bijvullen
• Zorg ervoor dat de motor waterpas staat.
• Verwijder eventueel vuil uit het olievulgebied.
• Zie het deel Specificaties voor de oliecapaciteit.
1.
Verwijder de peilstok (A, Afbeelding 8) en veeg deze met een schone doek af.
2.
Giet langzaam olie in de vulopening voor motorolie (C, Afbeelding 8). Niet te veel
bijvullen. Wacht na het bijvullen één minuut en controleer dan het oliepeil.
Opmerking: Voeg geen olie toe aan de olieafvoer (H, Afbeelding 10), indien aanwezig.
3.
Plaats de peilstok en draai deze vast (A, afbeelding 8).
4.
Verwijder de peilstok en controleer het oliepeil. Het oliepeil is juist als het
bovenaan bij de indicator voor vol (B, Afbeelding 8) op de peilstok staat.
5.
Plaats de peilstok (A, Afbeelding 8) terug en draai deze vast.
6.
Sluit de bougiekabel (D, Afbeelding 8) aan op de bougie (E).
Onderhoud aan het luchtfilter
Zie Afbeelding: 12
WAARSCHUWING
Brandstof en brandstofdampen zijn uiterst brandbaar en explosief.
Brand of explosie kunnen ernstige brandwonden of de dood veroorzaken.
• De motor mag nooit worden gestart of draaien als de luchtfiltereenheid (indien
aanwezig) of het luchtfilter (indien aanwezig ) is verwijderd.
OPGEPAST
Reinig het filter niet met perslucht of oplosmiddelen. Perslucht kan het
filter beschadigen en oplosmiddelen kunnen het filter oplossen.
Zie het Onderhoudsschema voor het benodigde onderhoud.
De verschillende modellen hebben een filter van schuim of papier. Sommige modellen
zijn ook uitgerust met een optioneel voorfilter dat kan worden uitgewassen en
hergebruikt. Vergelijk de illustraties in deze handleiding met het type dat op uw motor is
gemonteerd en voer onderhoud op basis daarvan uit.
1.
Maak de bevestiging(en) (A, Afbeelding 12) los.
2.
Verwijder het deksel (B, Afbeelding 12).
3.
Als u het filter (C, Afbeelding 12) wilt verwijderen, hef het uiteinde van het filter dan
omhoog en trek het vervolgens uit de inlaat (E).
4.
Tik het filter (C, Afbeelding 12) voorzichtig op een hard oppervlak om het vuil los te
maken. Als het filter zeer vuil is, vervang het dan door een nieuw filter.
5.
Verwijder het voorfilter (D, Afbeelding 12), indien aanwezig, uit het filter (C).
6.
Was het voorfilter (D, Afbeelding 12) in water met een vloeibaar reinigingsmiddel.
Laat het voorfilter aan de lucht drogen. Breng geen olie aan op het voorfilter.
7.
Monteer het droge voorfilter (D, Afbeelding 12), indien aanwezig, op het filter (C).
8.
Monteer het filter (C, Afbeelding 12) op de inlaat (E). Duw het uiteinde van het
filter in de houder. Controleer of het filter stevig in de houder zit.
9.
Plaats het deksel (B, Afbeelding 12) en zet het goed vast met de bevestiging(en)
(A). Zorg dat de bevestiging(en) goed vast zit(ten).
Onderhoud brandstofsysteem
Zie afbeelding: 13
WAARSCHUWING
brandstof en brandstofdampen zijn uiterst brandbaar en explosief.
Brand of explosie kan ernstige brandwonden of dodelijk letsel veroorzaken.
• Houd de brandstof uit de buurt van vonken, open vlammen, waakvlammen, hitte
en andere ontstekingsbronnen.
• Controleer brandstofleidingen, tank, vuldop en koppelingen regelmatig op barsten
of lekken. Vervang deze, indien noodzakelijk.
• Wanneer u het brandstoffilter gaat reinigen of vervangen, moet u eerst de
brandstoftank aftappen of de brandstofafsluitklep dichtdraaien.
• Indien er brandstof wordt gemorst, dient u te wachten tot deze verdampt is voordat
u de motor start.
• Vervangingsonderdelen moeten hetzelfde zijn en op dezelfde manier worden
geïnstalleerd als de originele onderdelen.
Brandstoffilter, indien aanwezig
1.
Voordat u het brandstoffilter vervangt (A, afbeelding 13), indien aanwezig, moet
u eerst de brandstoftank aftappen of de brandstofafsluitklep dichtdraaien. Anders
kan er brandstof lekken en dit kan brand of ontploffing veroorzaken.
2.
Druk met een tang de lipjes (B, afbeelding 13) op de klemmen (C) samen,
en schuif de klemmen weg van het brandstoffilter (A). Draai en trek de
brandstofleidingen (D) van het brandstoffilter af.
3.
Controleer de brandstofleidingen (D, afbeelding 13) op scheurtjes of lekkages.
Vervang deze indien nodig.
4.
Vervang het brandstoffilter (A, Afb. 13) door een origineel vervangingsfilter.
5.
Zet de brandstofleidingen vast (D, afb. 13) met klemmen (C) zoals weergegeven.
Onderhoud aan het koelsysteem
WAARSCHUWING
Draaiende motoren produceren warmte. Motoronderdelen, vooral
geluiddempers, worden zeer heet.
Ernstige brandwonden kunnen optreden bij contact.
Brandbaar vuil, zoals bladeren, gras en hout, kan in brand vliegen.
• Laat geluiddemper, motorcilinder en koelvinnen afkoelen voordat u ze aanraakt.
• Verwijder brandbare stoffen die zich in en rondom de geluiddemper en cilinder
hebben opgehoopt.
OPGEPAST
Gebruik geen water om de motor te reinigen Water kan het
brandstofsysteem verontreinigen Gebruik een borstel en droge doek om de motor te
reinigen.
Dit is een luchtgekoelde motor Vuil kan de luchtstroom belemmeren en ervoor zorgen
dat de motor oververhit raakt, wat resulteert in slechte prestaties en een verminderde
levensduur van de motor.
1.
Verwijder vuil uit het luchtinlaatrooster met behulp van een borstel of droge doek.
2.
Houd verbindingen, veren en bedieningen schoon
77