5.5.6.
Rijden bij verschillende wegomstandigheden
Het voertuig blijft stabiel bij uiteenlopende rijomstandigheden.
Het is echter ongeschikt voor de volgende omstandigheden/obstakels.
• Treden hoger dan ongeveer 1,4 inch (35 mm)
• Hellingen met een hellingshoek van 10° of meer
10° of meer
• Zachte oppervlakken, zoals zand, modder of
besneeuwd terrein, en bevroren oppervlakken.
* U kunt met het voertuig op grind, een dunne
sneeuwlaag en gras rijden.
Wanneer het voertuig zich op een extreem steile helling bevindt, wordt er mogelijk een waarschuwingsmelding
weergegeven en klinkt er een waarschuwingstoon. Zie "10. Foutopsporing" on page 108 voor meer informatie.
Meer dan 35 mm
(1.4 inch)
5. Bedieningsprocedures
Gebruikershandleiding WHILL Model F
5
83