3.
Voer een duidelijke naam in voor de instellingen die u
opslaat en klik op [OK].
O
PGESLAGEN INSTELLINGEN VAN HET STUURPROGRAMMA TERUGHALEN
1.
Kies op het tabblad [Setup] van het stuurprogramma de
eerder opgeslagen [stuurprogramma-instellingen] die u
wilt gebruiken.
2.
Maak eventuele andere aanpassingen voor de afdruktaak,
zoals beschreven in het betreffende gedeelte in deze
handleiding.
D
E APPARAATOPTIES IN HET STUURPROGRAMMA INSTELLEN
In dit gedeelte wordt beschreven hoe u ervoor zorgt dat de
printerdriver alle hardwarefuncties in uw printer kan gebruiken.
Accessoires zoals een harde schijf, duplexeenheid (voor
dubbelzijdig afdrukken), extra papierladen en dergelijke, kunt u
alleen gebruiken als de printerdriver 'weet' dat ze er zijn.
In sommige gevallen wordt de hardwareconfiguratie van uw
printer automatisch gedetecteerd wanneer het stuurprogramma
wordt geïnstalleerd. Het verdient echter aanbeveling om op zijn
minst te controleren of alle beschikbare hardwarefuncties in het
stuurprogramma worden weergegeven.
Deze procedure is van essentieel belang als u extra
hardwarefuncties wilt toevoegen aan uw printer nadat de
stuurprogramma's zijn geïnstalleerd en ingesteld.
W
INDOWS
1.
Open het venster [Eigenschappen] van het
stuurprogramma.
stuurprogramma wijzigen in de toepassing' op pagina
2.
Selecteer het tabblad [Apparaatopties].
3.
In het PostScript-stuurprogramma van WindowsXP kan
het tabblad 'Apparaatinstellingen' heten.
4.
Stel de opties in voor alle geïnstalleerde apparaten, zoals
het juiste aantal papierladen, papierlade met hoge
capaciteit, duplexeenheid en dergelijke.
('De instellingen voor het
Richtlijnen bij het afdrukken > 32
24)