REA-130B/131B
REA-230B/231B/232B
5. Toebehoren
5.1 Buitenvoeler AF 200
Montage
De montage van de voeler gebeurt in algemene regel op ongeveer één derde van de hoogte van
het gebouw (ten minste op 2 m van de grond) en op de meest koude gevel van het gebouw
(noorden, noordoosten) of volgens een andere oriëntering die de voorkeur geniet, op de over
eenstemmende zijde van het gebouw.
De buitenvoeler moet tegen alle mogelijke thermische invloeden (warme lucht uit de ver-
luchtingskanalen, zonnestralen, enz.) beschermd worden.
De kabeluitgang moet altijd onderaan gelegen zijn, om insijpelen van vocht tegen te gaan. Voor
de elektrische installatie wordt een tweedradige kabel voorgeschreven met een minimale door-
snede van 1 mm
H = bewoonde hoogte die door de voeler moet worden gecontroleerd
= aanbevolen plaats onder een hoek
= facultatieve plaats (in geval van moeilijkheden)
Z = bewoonde zone die door de voeler moet worden gecontroleerd
Keuze van de plaats
5.2 Voeler vertrek VF 202
De voeler vertrek VF 202 dient om de vertrektemperatuur te meten voor de sturing van de mengkranen.
De montage van de voeler moet gebeuren op een minimumafstand van 50 cm van de CV-pomp, op een
bloot metalen deel van de vertrekleiding.
De bevestiging van de voeler op de leidingen gebeurt met de bijgeleverde bevestigingsband. Om de warm-
teoverdracht te verbeteren, moet vóór de montage de bijgevoegde contactpasta op het contactpunt van
de voeler aangebracht worden.
Verwarmingsregelaar
2
.
22
Montage- en
gebruiksvoorschriften
Plaatsen die worden afgeraden