Montage- en
gebruiksvoorschriften
4. Voor de installateur
4.1 Programmering van de regelaar op
het niveau van de installateur (HF)
Parameter 1: Begrenzing van de vorstbevei-
liging
Om te beletten dat de verwarmingsinstallatie bevriest als ze
niet in werking is, is de regelaar uitgerust met een elektro-
nische vorstbeveiliging.
De temperatuurgrens is vooringesteld op +3°C.
Indien de buitentemperatuur lager ligt dan de ingestelde
grenswaarde, functioneert de ketel volgens de geprogram-
meerde minimumtemperatuur.
Opmerking : Een lagere waarde dan de fabrieksinstelling
is enkel toegelaten wanneer men de zekerheid heeft dat
vorstschade is uitgesloten.
Parameter 2: Stilleggen tijdens de zomer
De zomeronderbreking werkt volgens twee verschillende
criteria:
1) Snelle onderbreking (snelle temperatuurstijging)
De onderbreking gaat in vanaf het ogenblik dat de geme-
ten buitentemperatuur 2 K boven de geprogrammeerde
waarde stijgt. De overgang naar winterstand heeft plaats
wanneer de gemeten buitentemperatuur en gemiddelde
buitentemperatuur 1 K onder de geprogrammeerde waar-
de daalt.
2) Normale onderbreking (langzame temperatuurstijging)
De onderbreking gaat in vanaf het ogenblik dat de geme-
ten buitentemperatuur en gemiddelde buitentemperatuur
de geprogrammeerde waarde overschrijden. De winter-
stand wordt terug geactiveerd wanneer de temperatuur 1
K onder de gemeten en gemiddelde buitentemperatuur
daalt.
Als de functie van het stilleggen tijdens de zomer geac-
tiveerd is, worden de bestaande mengkranen gesloten en
worden alle pompen van de verwarmingskringen stilge-
legd. De productie van sanitair warm water blijft actief vol-
gens het overeenstemmende SWW-verwarmingsprogram-
ma.
Parameter 3: Ontlasting bij de start van de
ketel
In de stand "On" dient de ontlasting bij de start van de ketel
als bescherming van de ketel tegen condensatie. Als de
temperatuur van de ketel 2 K onder de ingestelde mini-
mumwaarde daalt (schakeldifferentieel), worden alle water-
zijdige verbruikerskringen stilgelegd door de pompen van
de verwarmingskringen stil te leggen en de mengkraan te
sluiten.
De verwarmingskring wordt opnieuw in werking gesteld als
de temperatuur van de ketel hoger ligt dan de minimum-
grens plus de helft van het schakeldifferentieel van de
brander (2 K met de fabrieksintelling).
Parameter 4: Minimumgrens van de ketel-
temperatuur
De brander start als de keteltemperatuur lager is dan de
ingestelde waarde; het stilleggen gebeurt als de tempera-
tuur hoger is dan de ingestelde waarde plus het ingestel-
de schakeldifferentieel van de brander.
Tijdens het verwarmingsregime zal de temperatuur niet
onder de waarde van de ingestelde begrenzingen dalen.
Uitzonderingen:
Stilleggen in de functie Standby of boven de begrenzing
van de vorstbeveiliging
Stilleggen in de automatische spaarfunctie op het ogenblik
dat de ECO-functie geactiveerd is.
Stilleggen in de permanente spaarfunctie op het ogenblik
dat de ECO-functie geactiveerd is.
Verwarmingsregelaar
Automatische stillegging tijdens de zomer.
Parameter 5: Retourtemperatuur
(REA-131B/231B/232B)
De ingestelde waarde bepaalt de minimaal toelaatbare
retourtemperatuur in het geval van de aansluiting van een
voeler voor de retourtemperatuur of een indirecte bypas-
skoppeling (zie parameter 22).
Parameter 6: Maximumgrens van de ketel-
temperatuur
De REA-regelaars zijn uitgerust met een begrenzing die de
brander stillegt als de keteltemperatuur de ingestelde
waarde overschrijdt. De brander wordt opnieuw in werking
gesteld als de temperatuur van de ketel gedaald is tot de
helft van de waarde van het ingestelde schakeldifferentieel
van de brander (bijv. bij 80°C, schakeldifferentieel 5K,
opnieuw inschakeling bij 77,5°C).
Parameter 7: Schakeldifferentieel van de eer-
ste trap van de brander
Fabrieksinstelling:
Als de brander in te korte cycli functioneert, het differentie-
el verhogen.
Indien de brander met te veel inertie functioneert, het diffe-
rentieel verkleinen.
Parameter 8: Schakeldifferentieel van de
tweede trap van de brander
(REA-230B/231B/232B)
Het schakeldifferentieel van de tweede trap van de brander
bepaalt het aantal nodige trappen voor het dekken van het
thermische vermogen (deellast = trap I van de brander,
vollast = trap II van de brander).
Als de temperatuur van de ketel onder de instelwaarde en
onder de aanschakelpunten van de twee schakeldifferen-
tiëlen bevindt, worden de twee trappen van de brander
gedeblokkeerd en wordt trap II onderworpen aan een bij-
komende temporisatie. Het differentieel dat de wijziging
van trap stuurt is 8K.
Parameter 9: Minimumtemporisatie tussen
de 1ste en de 2de trap van de brander
(REA-230B/231B)
Het inschakelen van de tweede trap wordt bepaald door
het schakeldifferentieel en door een temporisatie die instel-
baar is tussen 0 en 60 minuten (fabrieksinstelling 2 mn).
Parameter 10: Parallelle verschuiving van de
ketel
(REA-131B/231B/232B)
Indien de eisen van de directe gestookte kring lager liggen
dan de eisen van de verwarmingskring van de mengkraan,
bepalen deze laatste overeenstemmende eisen de stijging
van de temperatuur van de ketel.Voorbeeld :
Kring ketel ..................../ 40°C
Kring mengkrann 1....50°C
Geprogrammeerde temperatuur
kring mengkraan +
parallelle verschuiving
13
REA-130B/131B
REA-230B/231B/232B
REA-130B)
± 4 K = 8 K
REA-131B)
REA-230)
REA-231B)
± 2 K = 4 K
REA-232B)
Geprogrammeerde
temperatuur
De ketel levert te weinig
warmte voor de kring
mengkraan
Parallelle verschuiving
Stooklijn directe kring
= 50°C
= 8 K
58°C Basiswaarde ketel =
temperatuur directe kring