C
BEDIENING MIDDELS BEDIENINGSPANEEL
A = Temperatuur / tijd indicator
B = Functie indicator
C = Aan / uit knop
D = Waterreservoir vol
E = Sensor afstandsbediening
1
2
3
1
32
OPMERKING
De flexibele lucht afvoer slang moet tijdens werking van het apparaat
korter zijn dan 1 meter, om de best mogelijke prestaties te leveren. De
lengte van deze slang is op de capaciteit van het apparaat berekend, het
gebruik van een andere slang of van een verlengstuk kan storingen van
het apparaat veroorzaken. De afgevoerde lucht moet ongehinderd
kunnen verdwijnen, anders kan dit oververhitting van het apparaat tot
gevolg hebben. Zorg er daarom voor dat er geen knikken of kronkels in
de afvoerslang zitten.
LET OP!
Zorg dat de afstandsbediening niet nat wordt. Haal deze van het
apparaat wanneer hij nat kan worden.
A
B
Steek de stekker in het stopcontact.
Voor het inschakelen van de airconditioner altijd eerst de luchtuitlaatklep
openen door op beide
OPMERKING
Indien de luchtuitlaatklep niet is geopend zal de airconditioner niet
goed werken. Het niet goed openen van de uitlaatklep kan de
levensduur van de airconditioner sterk bekorten. Schade als gevolg van
het niet openen van de luchtuitlaatklep valt niet onder de garantie.
Druk op de
toets op het bedieningspaneel op de voorzijde van de
airconditioner om het apparaat in te schakelen.
Door de airconditioner met de
in de automatische stand starten. De airconditioner zal op basis van
fabrieksmatig ingestelde waarden automatisch bepalen of er gekoeld
geventileerd of ontvochtigd wordt. Ook de ventilator snelheid is nu
automatisch. Om de automatische stand te wijzigen dient de meegeleverde
afstandbediening
te worden gebruikt (zie hiervoor hoofdstuk D).
C
D
E
markeringen op de luchtuitlaatklep te drukken.
toets op het apparaat aan te zetten zal deze