MAN0905_Uitgave 5_12/13
Verder moet u de volgende punten in overweging nemen: -
Algemene aanbevelingen
1. Algemeen geldt dat een correct uitgevoerde aarding via een sterschakeling de kans op overspraak en ruis
tot een minimum beperkt, waardoor de betrouwbaarheid en de prestaties van de instrumentatie verbeteren.
2. Het gebruik van één enkele afgeschermde kabel voor elk veldapparaat waarborgt een goede
afscherming en vermindert de overspraak.
3. Een storingsvrije instrumentaarding mag slechts op één punt op een locatie / installatie worden
verbonden met de aardgeleiding. Deze verbinding moet zo worden uitgevoerd dat deze geen storing
op de instrumentaarding veroorzaakt.
Veldbekabeling
1. De kabels naar de detector dienen over de hele lengte te zijn afgeschermd. De afscherming moet aan
één uiteinde worden verbonden met een storingsvrije instrumentaarding.
2. De afscherming van de veldkabels moet zo worden aangesloten dat er geen aardlussen kunnen ontstaan
en er geen grote stromen van zware installaties of apparatuur door de afscherming kunnen vloeien.
3. Als een gewapende kabel wordt gebruikt, moet worden voorkomen dat de bewapening in contact komt
met de afscherming.
4. Bij installaties waar de geleiders van de veldkabel door leidingen of wapeningen lopen die verbonden
zijn net de aardgeleiding, mag de leiding of de wapening niet worden beschouwd als voldoende
afscherming. Een afzonderlijke kabelafscherming moet worden gebruikt die verbonden is met een
storingsvrije instrumentaarding.
Maximale spanningswaarden
1. De aarding dient zodanig te zijn dat de maximale piekspanning tussen de behuizingsaarding van
de detector en een willekeurige geleider in de veldkabel minder dan 500 V bedraagt. Dit geldt
ook voor situaties waarin transiënte spanningspieken worden opgewekt door bliksem of door het
schakelen van zware elektrische installaties. Als voor de aarding gebruik wordt gemaakt van meerdere
aansluitingsbeveiligingen of aardingsrasters, neemt de kans op grotere transiënte piekspanningen
toe tussen de behuizingsaarding van een detector en de geleiders van de veldkabel. Als u vermoedt
dat er spanningen van meer dan 500 V optreden tussen de behuizingsaarding van de detector en een
willekeurige geleider van de veldkabel, is het ten stelligste aan te bevelen piekonderdrukkingstoestellen
nabij de detector te installeren.
Opmerking: Geschikte, gecertificeerde piekonderdrukkingstoestellen zijn bijv. MTL's TP-48-I-NDI en
Pepperl & Fuchs' FN-LB-1. Piekonderdrukkingstoestellen moeten regelmatig gecontroleerd en zo nodig
vervangen worden.
Storing en ruis
1. Voor installaties in Europa moet alle elektrische apparatuur die op het systeem wordt aangesloten,
voldoen aan EN50270. Voor installaties buiten Europa moet elektrische apparatuur die op het systeem
wordt aangesloten, voldoen aan de relevante nationale of internationale EMC-normen.
2. Alle elektrische interferentie die door de installatie wordt geïnduceerd in de geleiders van een 4-20 mA
lus, moeten onder de niveaus worden gehouden die noodzakelijk zijn om te voldoen aan de vereisten
van EN60079-29-1 of andere relevante prestatievereisten / normen voor gasdetectors. In de praktijk
houdt dit in dat de storingsstromen in deze stroomlus niet groter mogen zijn dan ± 0,25 mA.
3. Vaak is de 0 V-rail van de controlekaart / controlesysteem rechtstreeks verbonden met een zijde van de
detectieweerstand van de 4-20 mA-ingangsstroom. In dat geval is ook de storing op de 0 V-rail direct
verbonden met de 4-20 mA-ingang. Om extra storing op de 0 V-rail te vermijden, mag deze niet met de
aardgeleiding of terugvoerleidingen van storende apparatuur zijn verbonden.
4. Elektrische installatie
Searchpoint Optima Plus met optionele HART
26
-uitvoer
®
Handleiding
2108M0550