9
Controles, voorschriften en instellingen
Voor het inschakelen van de eenheid controleren
9.1 Starten
LET OP
Midden temperatuurbereik:
lage temperatuurbereik:
Instellen van de ruimtetemperatuur:
Druk op de SET-toets of wacht 5 seconden voor het weergeven van de ruimtetemperatuur.
LET OP
Controleer 24 uur na het starten de toestand van de verdamper. Is ijsafzetting
ontstaan,
temperatuureenheden moet de toestand van de verdamper de eerste maand van
gebruik elke week worden gecontroleerd.
10.
Bedra
ding
Een elektrisch schema, specifiek voor de eenheden uit de GM-serie wordt
meegeleverd met deze gebruiks- en onderhoudsinstructies.
of:
- alle borgschroeven zijn aangehaald
- de elektrische aansluitingen correct zijn uitgevoerd.
Mocht de eenheid geopend zijn geweest:
- geen gereedschap achtergebleven
- correct samengebouwd
- geen gaslekkages
- frontpaneel stevig bevestigd
Als volgt te werk gaan voor het starten van de eenheid:
Sluit de eenheid aan op de netvoedingsspanning. Het display wordt ingeschakeld
-
en toont UIT.
De eenheid heeft een warmdraaicyclus, laat deze gedurende minimaal 3 uur in
-
deze toestand.
Heeft de eenheid een spanningsbewaking, deze minimaal 7 minuten in deze
-
toestand houden, zodat de fasevolgordecontrole kan worden uitgevoerd
De gewenste koelruimtetemperatuur instellen.
-
-
Druk 5 seconden op de AAN/UIT-toets om de eenheid in te schakelen.
Sluit de eenheid aan op de netvoedingsspanning. UIT wordt weergegeven.
Druk op de SET-toets. Het groene lampje gaat branden en de eerder ingestelde
temperatuur wordt weergegeven.
De touch-knop draaien voor het wijzigen van deze waarde:
rechtsom voor het verhogen van de temperatuur
linksom voor het verlagen van de temperatuur
moet
de
ontdooifrequentie
+10 -5°C
-15 -25°C
worden
verhoogd.
Bij
lage-
13