4 Installatie
◁
Als de vloeistof in het collectorvloeistofreservoir
helder is en er geen luchtbelletjes meer opstijgen,
das was de ontluchting succesvol.
4.7.3
Zonnesysteem ontluchten
1
1
Ontluchterschroef
1.
Open de ontluchterschroef (1) tot er collectorvloeistof
uitdruppelt.
2.
Sluit de ontluchterschroef.
◁
De installatie is gevuld en ontlucht.
4.7.4
Dichtheid controleren
1.
Sluit de vul- en aftapkraan retour.
2.
Schakel de vulpomp in.
3.
Laat de druk in het zonnecircuit tot 450 kPa (4,5 bar)
stijgen.
4.
Controleer alle leidingen en verbindingen in het zonne-
circuit op ondichtheden.
5.
Verhelp ondichtheden en controleer ze opnieuw.
6.
Stel de systeemdruk in.
7.
Sluit de vul- en aftapkranen.
8.
Haal de verplaatsbare Vaillant vulinrichting of de
Vaillant vulpomp eraf.
9.
Plaats de kappen op de vul- en aftapkranen.
4.8
Zonnelaadstation elektrisch aansluiten
Gevaar!
Levensgevaar door spanningsvoerende
aansluitingen!
Bij werkzaamheden in schakelkasten van
systeemcomponenten met aansluiting op het
laagspanningsnet (230 V) bestaat levensge-
vaar door elektrische schok. Ook bij uitge-
schakelde aan/uit-schakelaar staat er nog
spanning op de netaansluitklemmen!
▶
Verbreek de verbinding van systeemcom-
ponenten met het elektriciteitsnet door
de stekker uit te trekken of de systeem-
componenten via een scheidingsinrichting
12
met een contactopening van ten minste 3
mm (b.v. zekeringen of contactverbrekers)
spanningsvrij te maken.
▶
Beveilig de stroomtoevoer tegen opnieuw
inschakelen.
▶
Controleer de systeemcomponenten op
spanningsvrijheid.
▶
Open de schakelkast alleen wanneer de
systeemcomponent zich in spanningsloze
toestand bevindt.
Opgelet!
Materiële schade door droog lopende
pompen
Als de elektrische aansluiting tot stand ge-
bracht is, dan starten de zonne- en buffer-
laadpomp automatisch. De pompen lopen
zonder collectorvloeistof of water droog.
▶
Vul het zonnelaadstation en het buffervat
voor de elektrische aansluiting van het
zonnelaadstation.
1.
Gebruik courante leidingen.
2.
Let op de minimumdoorsnedes en maximale lengtes
van de leidingen.
–
Aansluitleiding 230 V: ≥ 1,5 mm²
–
Busleiding (laagspanning): ≥ 0,75 mm²
–
Voelerleiding (laagspanning): ≥ 0,75 mm²
–
Busleidingen: ≤ 300 m
–
Voelerleidingen: ≤ 50 m
3.
Plaats de aansluitleidingen afzonderlijk.
4.
Sluit het toestel via een FI-schakelaar op het stroomnet
aan.
4
3
1
eBUS-aansluiting
2
Serviceaansluiting
5.
Verwijder de afscherming onderaan van het DIA-sys-
teem van het zonnelaadstation.
Voorwaarden: Bijkomende eBUS-compatibele toestellen voorhanden
▶
Verbind de eBUS-leiding met de eBUS-aansluiting (1).
Installatie- en onderhoudshandleiding Zonnelaadstation 0020160752_01
2
1
3
Aansluiting voor boilerbo-
demvoeler
4
Aansluiting voor collector-
voeler