4.5
Installatievereisten voor waterleidingen
(1) Voor waterleidingen wordt aanbevolen om de PPR-buis te gebruiken.
(2) Elke klep moet correct worden geïnstalleerd en de installatievolgorde moet consistent zijn met het
installatieschema van de unit.
(3) De pijpleidingen moeten centraal worden aangelegd. De warmwateruitlaat van de unit mag zich niet
ver bevinden van de plaats waar het warme water wordt afgenomen. Er moet een vloerafvoer in de
nabijheid van de unit zijn.
(4) Als het kraanwater onzuiverheden bevat, moet er een waterfilter worden geïnstalleerd.
(5) De verbindingsdelen van de waterleiding moeten worden afgedicht met tape om waterlekkage te
voorkomen.
(6) Alle leidingen, kleppen en verbindingen in het watersysteem moeten geïsoleerd zijn. Het wordt
aanbevolen dat de dikte van de isolatiebuis niet minder is dan 15 mm.
(7) Wanneer de temperatuur van de installatieomgeving lager is dan 0 graden, moet de pijpleiding worden
uitgerust met een zelfbegrenzende temperatuurverwarmer.
(8) De druk zal geleidelijk stijgen tijdens het verwarmingsproces van de watertank, en een kleine
hoeveelheid water zal via de veiligheidsklep worden afgevoerd om de druk te ontlasten. Als het apparaat
niet correct wordt geïnstalleerd, kunnen uitzetting, vervorming of andere schade optreden, en zelfs
persoonlijk letsel worden veroorzaakt. Het is verboden om een afsluitklep of terugslagklep tussen de
veiligheidsklep en de unit te installeren, omdat de veiligheidsklep anders de druk niet kan ontlasten. Het
veiligheidsventiel moet op de afvoerslang worden aangesloten en de aansluiting moet betrouwbaar zijn
om vallen te voorkomen. De afvoerslang moet op een natuurlijke manier naar de vloerafvoer worden
geleid, zonder uitstulpingen, verstrikkingen, vouwen, enz. Na aansluiting op de vloerafvoer moet de
overtollige slang worden afgesneden om slechte afvoer en bevriezing van het water in de afvoer te
voorkomen in een omgeving met lage temperaturen.
19