6.3.2
Luchtleiding
Om de ondergedompelde dompelbeluchter van de nodige omgevingslucht te voorzien, moet die van een lucht-
leiding (zie afbeelding 12) voorzien worden. Die moet voldoende lang zijn, zodat het einde ervan ook bij het
maximale vloeistofpeil altijd 0,5 m/1,6 ft boven het oppervlak ervan eindigt.
Meerdelige luchtleidingen moeten op de bodem liggend op de vereiste totale lengte voorgemonteerd worden.
Hierbij worden de flensverbindingen inclusief DN 100 met 4 schroeven en telkens een platte afdichting vastge-
schroefd. Flensverbindingen groter dan DN 100 krijgen onafhankelijk van het aantal flensgaten symmetrisch 8
schroeven. Tot en met DN 125 worden M16-schroeven gebruikt. Daarboven worden M20-schroeven gebruikt.
Schroeven zo doorsteken dat de moer bij een rechtstaande luchtleiding onderaan is. Onderlegschijven komen
onder schroefkop en moer. Er moeten schroeven van een kwaliteit A2-70 of hoger gebruikt worden. De schroe-
ven moeten met het correcte aanhaalmoment aangedraaid worden.
LET OP
Aanhaalmomenten voor edelstaalschroeven in acht nemen! (zie hoofdstuk 6.4)
6.3.3
Geluidsdemper en weerkap
Het naar boven open einde van de luchtleiding moet van een geschikte afsluiting voorzien worden, zodat er
geen voorwerpen of vogels aangezogen worden. Tegelijk mag de vrije luchtinlaat echter niet gehinderd worden.
Daarvoor is een Sulzer weerkap (zie afbeelding 14) bestemd. Deze afsluiting met flens wordt met 4 of 8 schroe-
ven en een platte afdichting aan het bovenste einde van de luchtleiding gemonteerd.
Als tegelijk de aanzuiggeluiden van de dompelbeluchter gedempt moeten worden, dan kan een voldoende
grote geluidsdemper gebruikt worden. De geluidsdemper wordt, zoals de weerkap, met zijn flens op het boven-
ste einde van de luchtleiding gemonteerd (zie afbeelding 13).
6.3.4
Hijsdraadkabel/kraanhaakoog
Aan de dompelbeluchter moet een hijswerktuig vast gemonteerd worden, dat boven het vloeistofoppervlak te
bereiken is. Alleen zo kan de dompelbeluchter uit het volgelopen bekken getrokken worden.
Aanslagmiddelen moeten naargelang de vermoeidheids- en verouderingsverschijnselen en voor de reglemen-
taire gebruiksomstandigheden gedimensioneerd worden.
Alle aanslagmiddelen moeten van roestvrij staal van de kwaliteit 1.4301 of hoogwaardiger zijn.
6006652-04
1 = Kabelbevestigingsklemmen
Afbeelding 15 Montagevoorbeelden bij kabelaanslagen
1
17