WAARSCHUWING
Neem gepaste maatregelen om te beletten dat de unit door
kleine dieren als schuilplaats gebruikt kan worden. Kleine
dieren die in contact komen met elektrische onderdelen
kunnen storingen, rook of brand veroorzaken.
a
Klemmenstrook
b
Elektrische componentenblok
c
Kabelbevestiging
1 Strip de draad ongeveer 15 mm af.
2 Sluit de draden aan op de klemnummers met dezelfde kleur op
de klemmenblokken van de binnenunit en draai de draden
stevig vast op de overeenkomstige klemmen.
3 Sluit de aardingskabels aan op de overeenkomstige klemmen.
4 Trek aan de draden om te controleren of ze goed vastzitten, en
bevestig ze dan met de kabelbevestiging.
5 Leid de draden zo dat het servicedeksel goed kan worden
gesloten, en sluit dan het servicedeksel.
6 Maak de draden goed vast met de klemschroeven.
7
Inbedrijfstelling
7.1
Overzicht: Inbedrijfstelling
In dit hoofdstuk wordt beschreven wat u moet doen en wat u moet
weten om het systeem na de installatie in gebruik te stellen.
Typische werkstroom
Het in bedrijf stellen houdt typisch volgende stappen in:
1
De "Controlelijst voor de inbedrijfstelling" controleren.
2
Het systeem testen.
7.2
Checklist voor de inbedrijfstelling
Gebruik het systeem NIET voordat de volgende controles OK zijn:
U
leest
de
volledige
beschreven in de uitgebreide handleiding voor de
installateur.
De binnenunits zijn goed geïnstalleerd.
De buitenunit moet juist gemonteerd zijn.
Luchtinlaat/-uitlaat
Controleer of de luchtinlaat en -uitlaat van de unit NIET
belemmerd is door papier, karton of iets anders.
Er zijn GEEN ontbrekende fasen of omgekeerde fasen.
De koelmiddelleidingen (gas en vloeistof) zijn thermisch
geïsoleerd.
(A)(F)TXP20~35L2V1B + FTXF20~71A2V1B
Daikin kamerairconditioner
4P513661-1 – 2017.10
a
b
c
installatie-instructies,
zoals
Afvoer
De afvoer moet vlot stromen.
Mogelijk gevolg: Er kan condenswater naar beneden
druppelen.
Het systeem is goed en op de juiste manier geaard en de
aardingsklemmen zijn goed aangehaald.
De zekeringen of lokaal geïnstalleerde beveiligingen zijn
overeenkomstig dit document geïnstalleerd en zijn NIET
overbrugd.
De voedingsspanning komt overeen met de spanning op
het identificatieplaatje van de unit.
De
vermelde
kabels
doorverbindingskabel.
De
binnenunit
ontvangt
gebruikersinterface.
Er zijn GEEN losse aansluitingen of verbindingen of
beschadigde elektrische onderdelen in de schakelkast.
De isolatieweerstand van de compressor is OK.
Er zijn GEEN beschadigde onderdelen of buizen die
tegen de binnenkant van de binnen- of buitenunit gedrukt
worden.
Er zijn GEEN koelmiddellekkages.
De juiste buismaten werden geplaatst en de leidingen
zijn goed en op de juiste manier geïsoleerd.
De afsluiters (gas en vloeistof) op de buitenunit staan
volledig open.
7.3
Proefdraaien
Voorwaarde: De gegevens van de voeding MOETEN binnen het
opgegeven bereik vallen.
Voorwaarde: Proefdraaien is mogelijk in de stand koelen of
verwarmen.
Voorwaarde: Proefdraaien moet worden uitgevoerd volgens de
instructies in de gebruiksaanwijzing van de binnenunit om zeker te
zijn dat alle functies en onderdelen goed werken.
1 In de koelstand, selecteer de laagst programmeerbare
temperatuur. In de verwarmingsstand, selecteer de hoogst
programmeerbare temperatuur. Indien nodig kan proefdraaien
worden gedeactiveerd.
2 Stel de temperatuur op normaal niveau in wanneer het
proefdraaien beëindigd is. In de koelstand: 26~28°C, in de
verwarmingsstand: 20~24°C.
3 Het systeem stopt 3 minuten na het uitschakelen van de unit.
7.3.1
Proefdraaien in de winter
Wanneer de airconditioner in de winter in de koelstand draait, stel
het proefdraaien als volgt in.
Voor FTXP-L- en ATXP-L-units
1 Druk tegelijk op
,
2 Druk op
.
3 Selecteer
.
4 Druk op
.
5 Druk op
of
om het systeem in te schakelen.
Gevolg: Het proefdraaien stopt automatisch na ongeveer
30 minuten.
6 Druk op
om de werking te stoppen.
Uitgebreide handleiding voor de installateur
7 Inbedrijfstelling
worden
gebruikt
voor
de
signalen
van
en
.
de
de
19