Download Inhoudsopgave Inhoud Print deze pagina

Luchtgeleidingsslangen Monteren; Ventilator Controleren; Bekledingsdelen; Luchtslangen Monteren - Stiebel Eltron WPL 33 Montageaanwijzingen

Compacte lucht/water
Verberg thumbnails Zie ook voor WPL 33:
Inhoudsopgave

Advertenties

3.11 Ventilator controleren

De ventilator moet de voorgeschreven
draairichting hebben.
Door ondeskundig transport kan een geringe
verplaatsing van de ventilator worden
veroorzaakt zodat het ventilatorwiel tegen
het inlaatmondstuk aanloopt. Eventueel kan
de houder van de ventilator in de langgaten
naar links of rechts worden verschoven. Een
verstelling in de hoogte kan met een
overeenkomstige verplaatsing van de
afstands-hoekplaat van boven naar onder de
houder en omgekeerd mogelijk.
1
3
2
1 Afstand hoekplaten, boven
2 Afstand-hoekplaten, onder
3 Ventilator
Afb. 10
Montage en bekleding (buitenopstelling)
1 Basistoestel
2 Afdekking (buitenopstelling)
3 Zijwanden ventilator- en verdamperzijde
4 Voorwand
Delen zijn identiek
5 Achterwand
Afb. 11
10
3.12 Montage van de bekleding.
1. Op het basistoestel moeten de 8
„snelschroeven" (aan elke kant aan de
boven- en onderzijde en in het midden)
losgemaakt en bewaard worden.
2. De deksel op het basistoestel plaatsen en
aan elke zijde bevestigen met de
„snelschroef"
3. Het toestel hydraulisch en electrisch
aansluiten.
4. De zijwanden, voor en achterzijde in de
haken van het basistoestel hangen en met
de snelschroeven aan elke zijde bevestigen.
3.13

Luchtslangen monteren

(alleen bij binnenopstelling)
3.13.1De geleiding van de aanzuiglucht van
buiten naar de warmtepomp alsmede de
uitblaaslucht van de warmtepomp in de open
lucht vindt via luchtslangen plaats. Deze zijn
zeer flexibel, warmte-geïsoleerd en hebben
een zelfblusssend brandgedrag
overeenkomstig ASTMD 1692-67 T.
Warmtegeïsoleerde luchtslangen zijn in
lengtes van 3 m en 4 m leverbaar
(bestelnummer zie paragraaf 1.6).
3.13.2 Aanwijzingen m.b.t. de installatie van
de luchtslangen
Voor het op maat snijden op de
noodzakelijke lengte een scherp mes en voor
het doorknippen van de draadspiraal een
zijsnijder gebruiken.
Een verlenging van de luchtslang is door het
5
in elkaar draaien (ca. 30 cm) van de spiralen
mogelijk.
De gehele slanglengte op de luchtintrede-
en uittredezijde mag 8 m niet overschrijden.
Daarbij mogen niet meer dan vier 90 °-bo-
gen met een radius van ten minste 600 mm,
gerelateerd aan het midden van de slang,
worden ingebouwd.
Op grond van de flexibiliteit heeft de
luchtslang de neiging door te hangen en
moet daarom in afstanden van ca. 1 m wor-
den bevestigd.
3.13.3 Luchtslangaansluitingen aan de
warmtepomp en de buitenmuur van het
gebouw
De luchtslangen aan de uiteinden met
betrekking tot de vorm aan de ovale
aansluitstompen op de afdekking en de
slangaansluitplaten aanpassen. De
slangaansluitplaten zijn als accessoires
leverbaar (bestelnr. zie paragraaf 1.6).
Eerst de binnenslangen er iets uittrekken op
de aansluitstomp stulpen en met het
plakband (is bij de afdekking ingesloten)
afdichten. Daarna de buitenslangen
naar voren trekken en met de ovale
slangklemmen, die eveneens bij de
afdekking zijn ingesloten, de slangen goed
bevestigen (zie afb. 3 en 11).
De luchtintrede- en uittredeopening
moeten in elk geval met een draadrooster
worden afgedekt en de slangen tegen
wegglijden worden beveiligd.

Advertenties

Inhoudsopgave
loading

Inhoudsopgave