5.
Diagnose bij defect
De regelaar werkt niet meer, de gele signaallamp is gedoofd
+ Controleer de 230 V-inkom op de klemmen L en N.
De regelaar is permanent in warmtevraag, de gele en rode signaallampen lichten
+ Controleer de ohmse waarde en de bedrading van de voelers op de sokkel, nadat de regelaar weggenomen
is
+ Controleer de 17,4 KW-weerstand op de klemmen Fb-Fb evenals de eventuele omgevingsvoeler (17,4 KW
bij 20 °C).
De regelaar is permanent in rust, de gele en groene signaallampen lichten
+ Controleer de ohmse waarde en de bedrading van de voelers op de sokkel, nadat de regelaar weggenomen
is.
+ Controleer of de klemmen Fb-Fb niet kortgesloten zijn.
De ingestelde omgevingstemperatuur wordt niet in acht genomen, de temperatuur van het aanvoerwater stemt
niet overeen met de instellingen van de regelaar
+ Controleer de ohmse waarde en de bedrading van de voelers op de sokkel, nadat de regelaar weggenomen
is
+ Controleer of de aanvoervoeler een goed thermisch contact geeft (vooral bij de klemvoeler - opgelet voor
oxydatie op de buisleiding)
+ Controleer de thermische isolatie van de buitenvoeler in verhouding tot de muur (desnoods de voeler van
de muur verwijderen)
+ Zich ervan verzekeren dat de buitenvoeler nooit door zonnestralen of andere warmtebronnen beïnvloed
wordt
+ Controleer de werking en de montage van de servomotor en de mengkraan.
De regelaar is in warmtevraag, de brander wordt niet ingeschakeld
+ Controleer of de ketelthermostaat en/of de omgevingsthermostaat ingesteld is op een hogere temperatuur
dan deze gevraagd door de regelaar (brander in beveiliging ?)
+ Controleer de aansluiting
+ Aan de brander eerst de kabels ontkoppelen, die overeenkomen met de klemmen N-3, en daarna met een
voltmeter controleren of het contact wel sluit wanneer de regelaar in warmtevraag is. Desnoods het
contact R-B gebruiken
+ Een inschakeltest uitvoeren door de keuzeschakelaar op ON-stand te plaatsen.
De regelaar is in warmtevraag, de kraan gaat niet open of de regelaar vraagt het sluiten van de kraan en deze
sluit niet
+ Controleer de aansluitingen van de servomotor
+ Een schakeltest uitvoeren door de keuzeschakelaar in ON- en OFF-stand te plaatsen
+ De servomotor uitschakelen en met de volt- of ohmmeter controleren of de contacten R-B en R-W correct
reageren
+ Controleer de servomotor door de 230 V-netvoeding achtereenvolgens op de klemmen 1-3 en 2-3 toe te
passen. Hij moet eerst in de ene, dan in de andere richting draaien zonder haperen, noch abnormaal
trillen, noch vreemd geluid.
+ Controleer de toestand van de eindloop-microswitches van de servomotor.
+ Als de circulatiepomp via een microswitch gestuurd wordt, er de toestand van controleren alsook zijn
inschakeling wanneer de kraan volledig gesloten is.
10