12
Storingen
Aanwijzingen betreffende de storingen vindt u in de installatiehandleidingen van de regelaar.
Type storing
Gevolg
Pomp draait niet, hoewel aan de inschakelvoorwaarden is voldaan.
De solarboiler wordt niet vanaf de solarzijde gela-
den.
Pomp schakelt voortdurend aan en uit.
Zonneopbrengst te laag.
Pomp schakelt niet uit.
Warmte wordt uit de boiler getransporteerd.
Te heet tapwater.
Gevaar voor brandwonden
Te koud tapwater (of te geringe hoeveelheid warm water).
Temperatuurverschil in het solarcircuit te hoog / te hoge aanvoertemperatuur / te snel hoge collectortemperatuur
Solaropbrengst te laag of schade aan de installa-
tie.
Drukverlies in de installatie.
Zonneopbrengst te laag.
Ondanks draaiende pomp is er geen debiet zichtbaar op de debietweergave.
Zonneopbrengst te laag.
Geluiden in het collectorveld bij sterke zonnestraling (stoomslag).
– 6720820954 (2023/12)
Mogelijke oorzaken
Pomp defect.
Pomp wordt niet aangestuurd via de regelaar
Te klein verschil bij in- en uitschakeltemperatuur
van de regelaar.
Debiet te hoog.
Positie of aansluiting van temperatuursensor niet
correct.
Temperatuursensor defect of verkeerde positie. Controleer de positie, montage en karakteristie-
Regelaar defect.
Boilertemperatuurbegrenzing en thermostaat-
kraan te hoog ingesteld.
Thermostaatkraan defect
De temperatuurregelaar voor warm water op de
cv-ketel, de verwarmingsregelaar of de thermos-
taatkraan is te laag ingesteld.
Storing van temperatuursensor of regelaarfunc-
tie.
Lucht in het systeem.
Debiet te laag.
Verstopte leiding.
Collectorvelden niet hydraulisch ingeregeld.
Verlies van solarvloeistof op aansluitpunten.
Verlies van solarvloeistof door geopend veilig-
heidsventiel.
Ontsnapte stoom door een open ontluchter (nor-
maal bedrijf).
Vorstschade
Afsluiters zijn gesloten.
Lucht in het systeem.
Indicatie op debietbegrenzer blijft hangen.
Oplossing
Pompen controleren en indien nodig vervangen.
Zie handleiding regelaar.
Controleer de instellingen van de regelaar.
Controleer het debiet en stel het in.
Controleer de positie van de temperatuursensor.
ken van de temperatuursensor.
Aanwijzing: toerentalgeregelde pompen schake-
len niet direct uit, maar pas na het bereiken van
het laagste toerental
Boilertemperatuurbegrenzing en thermostaat-
kraan lager instellen.
Thermostaatkraan controleren en indien nodig
vervangen.
Temperatuurinstelling conform de bijbehorende
bedieningshandleiding instellen (maximaal
60 °C). Werking van de naverwarming controle-
ren.
Controleer de temperatuursensor en de instellin-
gen van de regelaar.
Installatie ontluchten.
Controleer het debiet of stel het in.
Leidingen controleren/spoelen.
Voer een hydraulische inregeling uit.
Lekken hardsolderen. Vervang dichtingen. Draai
schroefkoppelingen aan.
Controleer expansievat, voordruk en grootte.
Sluit de ontluchter na de ontluchting.
Controleer de vorstbescherming.
Open de afsluiters.
Installatie ontluchten.
Debietbegrenzer reinigen.
Storingen
25