Zoek vervolgens de Snelheidssensor (90) en de
Magneet (92) aan de linkerkant van de Katrol (46).
Draai de Katrol tot de Magneet is uitgelijnd met
de Snelheidssensor. Zorg dat het gat tussen
de Magneet en de Snelheidssensor ongeveer
3 mm is. Draai, indien nodig, de #8 x 3/4" Schroef
(11) los, verschuif de Snelheidssensor iets en draai
de Schroef weer vast. Maak de Motorkap weer vast
(zie bladzijde 26), en loop een paar minuten op
de loopband om te controleren of de snelheid juist
wordt afgelezen.
Boven-
aanzicht
90
11
3 mm
SYMPTOOM: De helling van de loopband verandert
niet juist
a. Kalibreer het hellingsysteem (zie stap 2 op blad-
zijde 23).
SYMPTOOM: De loopband vertraagt als u erop
loopt
a. Mocht een verlengsnoer nodig zijn, gebruik dan
alleen een 3-dradige geleider, snoermaat 2 mm
van 1,5 m of korter.
b. Als de loopband te strak staat, draait de loopband
92
46
c. Uw loopband is voorzien van een band die al
,
2
d. Zie de voorkant van deze handleiding als de loop-
27
langzamer en kan het loopvlak zelfs bescha-
digd raken. Verwijder de sleutel en HAAL HET
STROOMSNOER UIT HET STOPCONTACT. Draai
beide schroeven van de spanrol (A) met de inbus-
sleutel een kwartslag naar links. Als de loopband
goed vastligt, moet u elke rand van de loopband
5 tot 7 cm van het loopvlak kunnen optillen. Zorg
ervoor dat de loopband in het midden blijft liggen.
Steek dan het stroomsnoer in het stopcontact,
plaats de sleutel en loop een paar minuten op de
loopband. Herhaal dit tot de loopband strak staat.
b
5–7 cm
A
met een hoogwaardig smeermiddel is behan-
deld. BELANGRIJK: Behandel de loopband
of het loopvlak nooit met siliconenspray of
enig andere substantie, tenzij dit door een
erkende onderhoudsmonteur wordt aangege-
ven. Dergelijke substanties kunnen de kwaliteit
van de loopband verslechteren en leiden tot
overmatige slijtage. Zie de voorkant van deze
handleiding als u vermoedt dat de loopband meer
smering nodig heeft.
band nog steeds vertraagt als erop gelopen wordt.