Handleiding ECL Comfort 210 / 296 / 310, applicatie A266
A266.10, in het algemeen:
Alarm A1 (= relais 4) kan worden geactiveerd:
•
wanneer de temperatuur bij S3 een alarmwaarde overschrijdt
•
als de alarmingang (S8) wordt geactiveerd
Wanneer de temperatuur bij S3 de alarmwaarde ‚Max. flow T'
overschrijdt, dan wordt de circulatiepomp P2 uitgeschakeld
na verstrijken van de ‚Vertraging' . P2 wordt weer ingeschakeld
wanneer de temperatuur bij S3 onder de alarmwaarde daalt.
Wanneer het subtype A266.10 is geüpdated, dan start de ECL
Comfort controller in de programmamodus.
A266, in het algemeen:
Maximaal twee afstandsbedieningsunits, ECA 30 / 31 kunnen
worden aangesloten op één ECL controller voor het op afstand
regelen van de ECL.
Gebruik van circulatiepompen en regelkleppen in perioden zonder
warmtevraag kan worden geregeld.
Extra ECL Comfort controllers kunnen worden aangesloten via de
ECL 485 bus, voor het gebruik van het buitentemperatuursignaal,
tijd- en datumsignalen. De ECL controllers in het ECL 485 systeem
kunnen functioneren in een master - slave systeem.
Een ongebruikte ingang kan met behulp van een
override-schakelaar gebruikt worden om het programma te
overschrijven met een vaste 'comfortmodus' of 'zuinige modus' .
Er kan een modbus-communicatie met een SCADA-systeem
gerealiseerd worden.
De M-bus data (ECL Comfort 310) kunnen eveneens worden
overgedragen naar de Modbus communicatie.
Alarm A1 (= relais 4) kan worden geactiveerd:
•
als een temperatuurvoeler of de verbinding daarvan wordt
ontkoppeld of daarin kortsluiting optreedt. (Zie: Algemene
controller instellingen > Systeem > Alg. ing. overz.).
VI.KT.X4.10
De controller is voorgeprogrammeerd met de fabrieksinstellingen die
worden getoond in de 'Parameter ID overzicht' bijlage.
© Danfoss | 2018.01 | 13