BEDIENINGEN
Rechterbedieningen.
4
3
2
1
1. Noodstopknop/Startknop.
Plaats de knop op deze positie in geval van nood,
om de motor te stoppen.
Plaats de knop op deze positie voordat u de motor
start.
Druk op deze knop terwijl u de rechter of linker
remhendel activeert om de motor te starten.
2. Systeemschakelaar Anti-Tilting.
Omwille van de hanteerbaarheid beschikt het voertuig
over een scharnier ter hoogte van de voorste wielen
waardoor deze in een bocht gedraaid kunnen worden
terwijl ze toch parallet blijven.
Het Anti-Tilting systeem maakt het mogelijk deze
scharnier te blokkeren en dus het voertuig te stabiliseren
bij lage snelheid of om het voertuig te parkeren zonder
stut.
Plaats de schakelaar in deze positie om de vooras
te vergrendelen, het controlelampje brandt en laat
een lange biep horen.
Plaats de schakelaar in deze positie om de vooras
te ontgrendelen, het controlelampje dooft en laat 2
bieptonen horen.
Gehele of gedeeltelijke reproductie of vertaling verboden zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Peugeot Motocycles
Manuele blokkeervoorwaarden van de vooras
- De snelheid van het voertuig moet lager zijn dan 11
km/u en het toerental lager dan 2800 t/min wanneer de
schakelaar op de blokkeerstand staat.
Omstandigheden automatische ontgrendeling van de
vooras
- De vooras wordt automatisch ontgrendeld wanneer de
snelheid van het voertuig hoger is dan 11 km/u en/of
het toerental hoger is dan 2800 t/min.
Manuele ontgrendeling van de vooras
- Buiten deze automatische deblokkeervoorwaarden,
zet u de schakelaar op de ontgrendelstand.
Het ontgrendelen van de vooras kan
ervoor zorgen dat het voertuig omvalt.
wanneer het voertuig stil staat en de
draaiknop staat op "starten" mag u de
gashendel (draaiende motor) of de
schakelaar Anti-Tilting niet activeren als
de stabiliteit van het voertuig niet
gegarandeerd is.
De parkeerrem en de Anti-Tilting kunnen
geen garantie bieden dat het voertuig in
alle situaties zal worden onderhouden.
Lading op het voertuig, steile helling,
langdurige stilstand...
Het
parkeren
van
voertuig
middenstandaard de voorkeur geven.
3. Lichtschakelaar/Daglicht (DRL).
Wanneer de motor is ingeschakeld, plaatst u de
schakelaar op deze positie en zijn de twee
dagrijlichten geactiveerd.
Wanneer de motor ingeschakeld is, plaatst u de
schakelaar op deze positie, de dagrijlichten en de
dimlichten zijn ingeschakeld..
De twee dagrijlichten doven automatisch
15 seconde na de contactonderbreking.
4. Selectieknop "SELECT".
Deze bediening maakt het mogelijk:
- om toegang tot het verbindingsmenu te krijgen
druk van 2 seconden).
- door de menu's te browsen (Druk van 1 seconde).
- een keuze te bevestigen (Een druk van 2 seconden).
Zie hoofdstuk: Menu Personalisering - configuratie.
op
de
1.
naar gelang het model
1
(Een