6.9
DAGELIJKS ONDERHOUD __________________________________________________
1. Parkeer de maaier op een vlakke en gelijke
ondergrond, koppel de handrem en stop de motor.
2. Smeer alle punten indien nodig.
3. Was de maaier na elk gebruik om brand te
voorkomen. Haal alle grasresten en brokstukken
van de kooi, aandrijving, motor en knaldemper.
a. Gebruik
alleen
schoonmaken van de machine.
OPMERKING
Het is bekend dat gebruik van zout water of ander
water dat niet uit de kraan komt roest en corrosie van
metalen delen bevordert, wat resulteert in voortijdige
achteruitgang of defecten. De fabrieksgarantie biedt
geen dekking voor schade van deze aard.
b. U mag geen spray onder hoge druk gebruiken.
c. Sproei nooit water rechtstreeks op elektrische
onderdelen.
OPMERKING
Was een warme of lopende motor niet. Gebruik
perslucht om de motor te reinigen.
4. Vul de brandstoftank aan het eind van iedere
werkdag bij. Maar houd het peil onder de borst van
de
brandstofzeef.
wanneer niet in gebruik.
Gebruik schone, verse, normaal ongelode benzine
met een minimaal octaangehalte van 86. Raadpleeg
de
gebruiksaanwijzing
brandstofaanbevelingen
brandstofmengsel gebruikt.
schoon
water
voor
Sluit
de
brandstofklep
van
de
motor
wanneer
u
Hanteer brandstof voorzichtig - het is bijzonder
ontvlambaar. Gebruik een geschikte recipiлnt. De tuit
moet in de brandstofvulnek passen. Vermijd het gebruik
van bussen en trechters om brandstof te vervoeren.
!
WAARSCHUWING
het
Verwijder nooit de brandstofdop van de brandstoftank
en vul nooit brandstof bij terwijl de motor draait of als
de motor warm is.
Rook niet wanneer u brandstof hanteert. Vul of leeg
de brandstoftank nooit binnenshuis.
Mors geen brandstof en kuis gemorste brandstof
onmiddellijk op.
Hanteer nooit en bewaar nooit brandstofrecipiлnten bij
een open vlam of enig apparaat dat vonken kan
genereren en de brandstof of brandstofdampen kan
laten ontbranden.
Zorg dat u de brandstofdop stevig terugplaatst en
vastdraait.
5. Sla de brandstof conform lokale en nationale
verordeningen
brandstofleverancier op.
6. Controleer de motorolie en hydrauliekolie aan het
(G)
begin van iedere werkdag voordat de motor wordt
gestart. Als het oliepeil te laag is, verwijder dan de
olievuldop en giet de vereiste hoeveelheid bij. Niet
overvullen.
voor
een
BEDIENING
en
richtlijnen
van
6
uw
nl-23