6
BEDIENING
6.4
DE MOTOR STARTEN/STOPPEN _____________________________________________
!
Start en stop de motor altijd wanneer de maaier op
een vlakke ondergrond staat. Houd bij het starten van
de motor uw voeten van het mes weg.
Starten
1. Controleer het oliepeil en de brandstofvoorraad en
open dan de hendel (F) van de brandstofklep.
2. Zet de smoorhendel (E) in de stand "GESLOTEN".
3. Zet de motorschakelaar (D) "AAN".
4. Zorg ervoor dat de O.P.C.-beugel (C) ontkoppeld is
en dat de parkeerrem (A) is ingeschakeld.
5. Kies
de
gewenste
tractiekoppelingshendel
kooikoppelingshendel (H).
Om te maaien schakelt u de tractiekoppeling (G
kooikoppeling (H
) in.
1
Om te vervoeren schakelt u de tractiekoppeling (G
in en schakelt u de kooikoppeling (H
!
WAARSCHUWING
Schakel de tractie- of kooikoppelingshendel nooit in
als de motor loopt of als de O.P.C.-beugel is
ingeschakeld, om lichamelijk letsel of schade aan
eigendommen te voorkomen.
6. Start de motor. Laat de kabel niet in de startmotor
terugschieten. Kantel tijdens het starten de maaier
niet naar achteren.
7. Beweeg de smoorhendel (F) naar de positie
"OPEN" als de motor start. Wanneer de motor koud
is kan het nodig zijn om met tussenpozen te
choken.
8. Laat de motor geleidelijk opwarmen.
Stoppen
1. Om de motor te stoppen laat u de O.P.C.-beugel (C)
los en zet u de motorschakelaar (D) in de positie
"UIT". Sluit de afsluitklep voor brandstof (F).
2. Schakel de parkeerrem (A) in.
nl-20
LET OP
positie
voor
en
(G)
) uit.
2
de
de
F
) en
1
)
1
A
H
1
H
2
D
E
OFF
B
P
N
D
G
H
Afbeelding 6A
C
Afbeelding 6B
G
1
G
2
Afbeelding 6C