Download Inhoudsopgave Inhoud Print deze pagina

Honeywell Searchline Excel Technische Handleiding pagina 19

Inhoudsopgave

Advertenties

MAN0530 Uitgave 12 - 10/12
2104M0506
3. INSTALLATIE EN BEDIENING
Maximale spanningswaarden
1. De aarding dient zodanig te zijn dat de maximale piekspanning tussen de behuizing van de
detector en een willekeurige geleider in de veldkabel minder dan 350 V bedraagt. Dit geldt ook
voor situaties waarin transiënte spanningspieken worden opgewekt door bliksem of door het
schakelen van zware elektrische installaties. Als voor de aarding gebruik wordt gemaakt van
meerdere aansluitingsbeveiligingen of aardingsrasters, neemt de kans op grotere transiënte
piekspanningen toe tussen de behuizingsaarding van een detector en de geleiders van
de veldkabel. Als u vermoedt dat er spanningen van meer dan 350 V optreden tussen de
behuizingsaarding van de detector en een willekeurige geleider van de veldkabel, is het ten
stelligste aan te bevelen piekonderdrukkingstoestellen nabij de detector te installeren.
Opmerking: Geschikte, gecertificeerde piekonderdrukkingstoestellen zijn bijv. MTL's TP-48-I-NDI
en Pepperl & Fuchs' FN-LB-1. Piekonderdrukkingstoestellen moeten regelmatig gecontroleerd
en zo nodig vervangen worden.
Storing en ruis
1. Voor installaties in Europa moet alle elektrische apparatuur die op het systeem wordt
aangesloten, voldoen aan EN50270. Voor installaties buiten Europa moet elektrische
apparatuur die op het systeem wordt aangesloten, voldoen aan de relevante nationale of
internationale EMC-normen.
2. Alle elektrische interferentie die door de installatie wordt geïnduceerd in de geleiders van
een 4-20 mA lus, moeten onder de niveaus worden gehouden die noodzakelijk zijn om te
voldoen aan de vereisten van EN60079-29-1 of andere relevante prestatievereisten / normen
voor gasdetectoren. In de praktijk houdt dit in dat de storingsstromen in deze stroomlus niet
groter mogen zijn dan ± 0,25 mA.
3. Vaak is de 0 V-rail van de controlekaart / controlesysteem rechtstreeks verbonden aan
een zijde van de detectieweerstand van de 4-20 mA-ingangsstroom. In dat geval is ook
de storing op de 0 V-rail direct verbonden aan de 4-20 mA-ingang. Om extra storing op de
0 V-rail te vermijden, mag de rail niet aan de aardgeleiding of terugvoerleidingen van storende
apparatuur zijn verbonden.
4. De 24 V voeding die bij de detectoren aankomt, moet bij voorkeur vrij zijn van grote
spanningspieken, schommelingen of hoogfrequente ruis.
5. Om te voorkomen dat radiofrequente interferenties de werking van de detectoren beïnvloeden,
is het aan te bevelen de detectoren en hun bekabeling niet te dicht bij antennes van krachtige
radio-, radar- of satellietcommunicatieapparatuur te installeren.
19
Searchline Excel

Advertenties

Inhoudsopgave
loading

Inhoudsopgave