5.7
Opties (aanvullende componenten)
5.7.1
Elektronische gasdebietregeling (OW DGC)
De aangesloten gasleiding moet een voordruk van 3 tot 5 bar hebben.
De elektronische gasdebietregeling (DGC) regelt de optimale gasdoorstroomhoeveelheid van het
desbetreffende lasproces (af fabriek optimaal aangegeven). Daardoor worden lasfouten door te veel
(gasdoorstroom) of te weinig beschermgas (gasfles leeg of gastoevoer onderbroken) voorkomen.
De vereiste gasdoorstroomhoeveelheid kan door de gebruiker gecontroleerd en zo nodig gecorrigeerd
worden (instelwaarden voor het lassen). Aanvullend kan in combinatie met software Xnet (optioneel) het
exacte gasverbruik worden geregistreerd.
De keuze van de parameters vindt plaats door het indrukken van de drukknop parameterweergave
rechts. Het signaallampje "
resp. Cubic Feet Per Hour "cFH" worden weergegeven (instelbaar met speciale parameters
P29 > zie hoofdstuk 5.10). Tijdens het lasproces worden deze instelwaarden met de gewenste waarden
vergeleken. Wijken deze waarden meer van elkaar af dan de ingestelde foutdrempel (speciale parameter
P28), wordt de foutmelding "Err 8" weergegeven en wordt het lopende lasproces gestopt.
5.7.2
Draadreservesensor (OW WRS)
Minimaliseert het gevaar van naadfouten door vroegtijdige herkenning en weergave (signaallampje
"End") bij ca. 10 % draadresthoeveelheid. Evenzo worden door de vooruitziende productieplanning niet-
productieve tijden gereduceerd.
5.7.3
Draadspoelverwarming (OW WHS)
Verhindering van condensatie op de lasdraad door DE instelbare temperatuur (speciale parameter
P26 > zie hoofdstuk 5.10) van de draadspoelverwarming.
5.8
Toegangsbesturing
Als beveiliging tegen het onbevoegd of per ongeluk verstellen van de lasparameters op het apparaat, is
het met behulp van de sleutelschakelaar mogelijk om de invoer van de besturing te blokkeren.
In sleutelstand
In sleutelstand
•
Geen verstelling van het werkpunt (lasvermogen) in de programma's 1–15.
•
Geen wijziging van lassoort, bedrijfsmodus in de programma's 1–15.
•
Geen omschakeling van lasopdracht (block-JOB-bedrijfsmodus P16 mogelijk).
•
Geen wijziging van speciale parameters (behalve P10) – herstart vereist.
5.9
Spanningsverminderingsvoorziening
Uitsluitend apparaatvarianten met de toevoeging (VRD/AUS/RU) zijn uitgerust met een
spanningsverminderingsinrichting (VRD). Deze dient als extra veiligheid in gevaarlijke omgevingen (zoals
bijv. scheepsbouw, aanleg van buisleidingen, mijnbouw).
De spanningsverminderingsinrichting wordt in sommige landen en in vele veiligheidsvoorschriften van
lasstroombronnen voorgeschreven.
Het signaallampje VRD > zie hoofdstuk 4 brandt wanneer de spanningsverminderingsinrichting zonder
problemen functioneert en de uitgangsspanning tot de door de desbetreffende norm voorgeschreven
waarde wordt gereduceerd (technische gegevens).
5.10
Speciale parameters (uitgebreide instellingen)
De speciale parameters (P1 tot Pn) worden gebruikt voor de klantenspecifieke configuratie van
apparaatfuncties. De gebruiker beschikt daarmee over een grote mate van flexibiliteit ter optimalisering
van eigen behoeften.
Deze instellingen worden niet direct op de apparaatbesturing uitgevoerd omdat het regelmatig instellen
van deze parameters over het algemeen niet wordt vereist. Het aantal selecteerbare speciale parameters
kan afhankelijk van de gebruikte apparaatbesturing voor het lassysteem verschillen (zie de
desbetreffende standaard gebruikshandleiding). Indien gewenst kan men de speciale parameters
terugzetten naar de fabrieksinstellingen > zie hoofdstuk 5.10.2.
099-00LPXQ-EW505
13.03.2018
"
brandt. De eenheden van de waarden kunnen in liter per minuut "l/min"
kunnen alle functies en parameters onbeperkt worden ingesteld.
kunnen de volgende functies of parameters niet worden gewijzigd:
Beschrijving van de werking
Opties (aanvullende componenten)
43